Waterboards

The Netherlands

(All data in Dutch only)

Hoogheemraadschap of the Bunschoter Veen- and Veldendijk (Utrecht), 1603 - 1942

Typification

  • Type of institution for collective action: Hoogheemraadschap
  • Name/description institution: Hoogheemraadschap van de Bunschoter Veen- en Veldendijk
  • Country: Nederland
  • Region: Regio Eemland, in het noorden van de provincie Utrecht
  • Name of city or specified area: Bunschoten-Spakenburg
  • Further specification location: Het hoogheemraadschap was oorpronkelijk verantwoordelijk voor de zeedijk vanaf de grens met Gelderland tot de monding van de Eem en de rechteroever van deze rivier tot kort voor Amersfoort.
  • Surface area and boundaries: Zie hierboven.
  • Recognized by local government: Ja.

Foundation – termination

  • Foundation/start of institution, date or year: 1603
  • Confirmed year of founding or first mention: Bevestigd.
  • Foundation act present: Ja.
  • Description of Act of foundation: De Sententie Arbitrael was geen gewone stichtingsoorkonde, maar een arbitraal stuk. In dit stuk werd het conflict over het herstel van de dijken na een aantal stormvloeden in de zestiende eeuw beslecht.
  • Year of termination of institution: 1942
  • Year of termination estimated or confirmed: Absoluut.
  • Act regarding termination present: Ja.
  • Reason for termination: Het hoogheemraadschap ging samen met een aantal andere waterschappen op in het nieuwe waterschap Beoosten de Eem.

Concise history of institution

Het Hoogheemraadschap Bunschoter Veen- en Veldendijk is opgericht in 1603; de belangrijkste dijken die onder het beheer van dit hoogheemraadschap bestonden, lagen er echter al langer. De eerste vermelding van de zeedijk voor Spakenburg (een dorp direct ten noorden van Bunschoten) stamt uit een oorkonde van bisschop Frederik van Blankenheim uit april 1409. Deze dijk werd aangelegd door burgers uit Amersfoort, Eembrugge, Zeldert, de Haar, en Duist. Deze gebieden bevinden zich allen stroomopwaarts. Spakenburg ligt in de buurt van de monding van de Eem.

In deze oorkonde werd ook vastgesteld dat het beheer van de dijk onder de verantwoordelijkheid van de schout en schepenen van Bunschoten viel. In bepaalde noodgevallen zouden ook de achterliggende polders die de dijk hadden aangelegd moeten betalen voor herstelwerkzaamheden. Deze regeling zou later tot grote problemen leiden. Het in 1603 na arbitrage opgerichte hoogheemraadschap had immers geen rechtsmacht over de verder stroomopwaarts gelegen Slaagse- en Eemlandse dijken. Deze dijken waren een stuk lager. Dit vormde een probleem omdat deze dijken gedurende eeuwen herhaaldelijk overstroomden, waarna de noordelijker gelegen polders rondom Bunschoten ook onder water kwamen te staan. Hetzelfde gold voor de Arkemeense dijk, net over de grens in Gelderland. Op deze dijken voerde men dan ook geregeld inspectie uit waarna contact opgenomen werd met de bevoegde instanties om herstelwerkzaamheden goed uit te voeren.

Voor wat betreft Gelderland verliepen deze contacten blijkens de archieven meestal in een goede sfeer. Overeenstemming over de benodigde ophoging van de Slaagse en Eemlandse dijken bleek echter zeer moeilijk te bereiken. Het conflict hierover heeft zich dan ook eeuwenlang voortgesleept. Dit had onder meer te maken met de belangen van verder stroomopwaarts gelegen regio’s. Wanneer het water in de Eem hoog opgestuwd werd vormden de Slaagse en Eemlandse dijken een overloop die hun gebieden beschermde tegen de opstuwing.

Ingenieur Lely werd in 1898 erbij geroepen om na te denken over een definitieve oplossing voor de problemen met het waterbeheer in de regio Eemland. Hij stelde voor de Slaagse en Eemlandse dijken te verhogen, maar dit advies werd aangevochten en niet opgevolgd. Dit hield verband met plannen om de Eem af te dammen ter hoogte van Eembrugge, als dit zou gebeuren was ophoging van de Eemlandse en Slaagse dijken immers niet meer nodig en zou de Veen- en Veldendijk de enige zeekering vormen. Het bestuur van het hoogheemraadschap kon hier niet mee leven en trad na de overstromingen van 1916 dan ook af.

Er bestonden inmiddels ook plannen voor de aanleg van de Afsluitdijk. De aanleg hiervan zou de problemen in het gebied direct oplossen, dit was enigszins zuur voor het hoogheemraadschap, omdat kort tevoren eindelijk overeenstemming was bereikt over de ophoging en verzwaring van de Slaagse en Eemlandse dijken. Toen in 1932 de Afsluitdijk gereed kwam verloor het hoogheemraadschap zijn bestaansreden. Het werd in 1942 opgeheven en tezamen met het Bekaaide Maatwaterschap gevoegd bij het waterschap Beoosten de Eem.

Special events? Highs and lows? Specific problems or problematic periods?

Het beheer van de Bunschoter Veen- en Veldendijk is altijd problematisch geweest. De dijk had een belangrijke functie voor het beschermen van de verder stroomopwaarts gelegen polders, maar deze hadden niet de verplichting mee te betalen. Gecombineerd met het feit dat het hoogheemraadschap tot het eind van de negentiende eeuw geen zeggenschap had over de stroomopwaarts gelegen dijken maakte dat het hoogheemraadschap verantwoordelijk was voor een situatie waarover ze niet de volledige zeggenschap hadden.

Membership

Numbers of members (specified)

Het aantal leden is moeilijk specifiek vast te stellen en fluctueerde in de loop der eeuwen; het feit dat het beheersgebied van het hoogheemraadschap ook een paar keer is veranderd maakt het vaststellen van het ledenaantal nog moeilijker.

Membership attainable for every one, regardless of social class or family background?

Lidmaatschap was bereikbaar voor een ieder met land achter de genoemde dijken.

Specific conditions for obtaining membership? (Entrance fee, special tests etc.)

Landbezit.

Specific reasons regarding banning members from the institution?

Bij het niet betalen voor herstelwerkzaamheden kon het land van de leden verbeurd verklaard worden.

Advantages of membership?

Zekerheid dat het land altijd gebruikt kon worden en niet in waarde zou afnemen door overstromingen. In dit specifieke geval werd die zekerheid echter nooit volledig bereikt door de te beperkte bevoegdheden van het hoogheemraadschap.

Obligations of members? 

Onderhoud van het dijklichaam voor hen die landerijen direct grenzend aan de dijk hadden, betaling van werkzaamheden door de verder landinwaarts gelegen landerijen.

Literature on case study

  • Mijnssen-Dutilh, M. (2007).  Amersfoort lag aan zee. Waterschapskroniek Vallei & Eem 777- 1616. Utrecht/Leusden.

Sources on case study

Case study composed by Hendrik Veldhuizen, Utrecht University

Polder and waterboard De Slaag (Utrecht), 1638 - 1928

Typification

  • Type of institution for collective action: Waterschap
  • Name/description institution: Polder en waterschap De Slaag
  • Country: Nederland
  • Region: Eemland / Utrecht
  • Name of city or specified area: Amersfoort
  • Further specification location: De polder De Slaag is gelegen op de rechteroever van de Eem, ten noordwesten van Amersfoort.
  • Surface area and boundaries: De zuidgrens werd gevormd door de Vudijk, aan de andere zijde waarvan het waterschap De Malesluis lag, de oostgrens was de Martjesweg (grens met Overzeldert), respectievelijk de Slaagseweg (grens met Neerzeldert). In het noorden vormde de Neerzeldertse wetering de afscheiding van het waterschap Eemland. De polder had een omvang van ca 397 dammaten. Eind 19e eeuw werd de omslag geheven over ruim 220 hectare.
  • Recognized by local government: Ja: bisschop van Utrecht en ‘burgemeesters, schepenen en gemene raad van Amersfoort’, 5 maart 1393. (volgens GPU, 1729 dl.2 p.186-187). In 1598 namen de Staten van Utrecht het benoemingsrecht van de twee heemraden (van de bisschop) over (schouwbrief van 1598).

Foundation – termination

  • Foundation/start of institution, date or year: Het bestuur voor de Slaagse dijken, dat in 1393 gevormd werd, bestond uit vier heemraden.
  • Confirmed year of founding or first mention: Het archief is niet compleet. Van vóór 1800 is alleen het rekeningboek 1638 – 1698/99 overgebleven. Blijkens een vermelding in Johan van de Water’s Groot Placaatboek van Utrecht (deel II p. 187) moet er een ouder register of rekenboek geweest zijn, waarin in 1644 de tekst van de schouwbrief van 1393 en van de ongedateerde dijkcedulle werden ingeschreven.
  • Foundation act present: Nee.
  • Description of Act of foundation: Schouwbrief van 1393. Volgens Van de Water zou er een ouder register of rekenboek geweest zijn in 1644 waarin de tekst van de schouwbrief van 1393 en van de ongedateerde dijkcedulle werden ingeschreven
  • Year of termination of institution: Door Provinciale Staten van Utrecht op 4 juli 1928.
  • Year of termination estimated or confirmed: Absoluut.
  • Act regarding termination present: Ja.
  • Description Act of termination: Laatste notulen 1928 van waterschap de Slaag, of overgangsdocument waterschap Beoosten de Eem.
  • Reason for termination: Op 1 januari 1929 kon het bestuur van het nieuw gevormde waterschap Beoosten de Eem beginnen

Concise history of institution

Het gebied dat in de oudst bekende schouwbrief (1393) van het waterschap ‘De Slaag’ wordt genoemd is een klein maar veelzijdig stukje grond. Het grootste deel van De Slaag viel wat rechtsmacht en tienden betreft onder de Sint-Paulusabdij, maar daarnaast behoorde een deel ook nog tot het directe bezit van de bisschop van Utrecht en de abdij van Elten. Deze situatie was een weerslag van de verdeling van hoeven in Soest, waartoe De Slaag vóór de veertiende eeuw als waarschap ‘Soestbroek en Soestmaat over de Eem’ behoorde. De stormvloed in het jaar 1170, waardoor de Zuiderzee een open verbinding met de Noordzee kreeg, zorgde voor een betere afwatering in het gebied. Het is aannemelijk dat (zeker) vanaf die tijd het gebied ‘over de Eem’ vanuit de hoeven van Soest als hooiland is gebruikt.

Al voor de tiende eeuw was er sprake van bewoning en ontginning op diverse zandhoogten langs de oostkant van de Eem. In het gebied van de Slaag vanuit het zuiden gezien: de Hogerhorst en Krachtwijk, landinwaarts een hoogte bij de Vudijk, aan de Eem (voormalig ín de Eem) de Hamelenberg en ten noorden van De Slaag aan de Eemzijde de Netelenberg en Wolkenberg. Krachtwijk was nog in de vijftiende eeuw een goed van 23 morgen groot, bestaande uit hooiland en een brink met bouwland verdeeld over drie engen. In 1415 verkocht de familie Van Krachtwijk dit tijnsgoed van de abdij van Elten aan het regulierenklooster te Utrecht. Dit klooster heeft later ook rechten binnen het aangrenzende gebied van De Slaag. Vanuit de hoogte de Hamelenberg, bij de Vudijk en noordelijker langs de  Eem is men begonnen met kleinschalige ontginning. Broer maakt aannemelijk (p.306) dat – vóór de schenking aan de Paulusabdij in de elfde eeuw -de hoogten van het Hoogland ten oosten van de Eem vanuit het bisschoppelijk domein van Soest en Hees is ontgonnen. In 1254 werden er tienden ten oosten van de Eem, o.a. van de Wolkenberg, geheven door de heren van Lokhorst, in leen van de Sint-Paulusabdij. Uit een rekening van de schout van Amersfoort in 1328 is af te leiden dat op de Hamelenberg niet alleen een hofstede, maar ook enkele huizen stonden.

In 1371 wordt het gebied voor het eerst vermeldt als ‘de Slaghe’, waarna ongeveer in vier etappes het gebied in ‘slagen’ is verdeeld. In het zuiden bij Krachtwijk wordt een Smalle of Kleine Slaag onderscheiden, in het noorden begrensd door een watergang die uitkwam op de Kleine Slaagse sluis. Dit gebied, of het er net achterliggende wordt ook wel de Nieuwe Slaag genoemd. Het grootste deel, vanaf de Hamelenberg wordt de Oude Slaag genoemd, waarvan een deel ook als de Oude Krachtwijkerslaag vermeld wordt en het gebied direct grenzend aan de Hamelenberg het Slaagje. Dit wijst op (mede)ontginning vanuit Krachtwijk en de Hamelenberg. In de polder en later het waterschap De Slaag is dus sprake van gefaseerde ontginning vanuit verschillende richtingen en met aanspraken van verschillende grote rechthebbenden.

De oudst bekende schouwbrief is van 1393, waarbij opvalt dat het toezicht op de nieuwe Slaagse dijk niet aan de schout van Soest, maar die van Overzeldert toevalt. De polder hoort verder overwegend tot het gerecht van Soest. Ondanks ontginning vanuit Soest en aan de abdij behorende hoogten, is de ontginning vanuit Krachtwijk en de aanleg van een wetering vanuit Overzeldert de waarschijnlijke reden dat het dijkbestuur onder de schout van Overzeldert hoort. Deze handelt namens de bisschop van Utrecht. Dit kan dus te maken hebben met het feit dat de Overzeldertse wetering later is aangelegd en aangesloten op de Slaagse wetering waarvan het water werd afgevoerd via de Grote Slaagse sluis. De geërfden van Overzeldert moesten ook de Slaagse wetering onderhouden, alhoewel de geërfden van De Slaag de sluis hadden gebouwd en moesten onderhouden. Apart te vermelden valt dat de Hamelenberg onder Soest blijft vallen en in 1393 ook buiten de nieuwe dijk blijft.

De schouwbrief uit 1393 laat zien dat alleen grondeigenaren die buiten het gebied wonen bij het dijkbestuur zijn betrokken. Onder gezag van de bisschop, de heer van Abcoude (eigenaar van de Hamelenberg) en het stadsbestuur van Amersfoort wordt de dijk aangelegd. De dijk wordt bij Krachtwijk landinwaarts verlengd (Vudijk) om de noordelijk gelegen polders tegen opkomend rivierwater uit het zuiden te beschermen. De bouw van deze dijk zorgde ervoor dat een aantal kleinere ontginningen werden samengevoegd tot één polder. Mijnsen-Dutilh (p.70) spreekt het vermoeden uit dat de reden voor dijkaanleg een stormvloed in 1393 is geweest.

Special events? Highs and lows? Specific problems or problematic periods?

De oudste vermelding van een apart college van heemraden voor het dijkbestuur in Eemland t.b.v. de Slaagse dijk dateert uit het jaar 1393.

Na de dijkdoorbraak in 1409 bij Spakenburg staat De Slaag niet vermeld als waterschap waarvan de geërfden zouden meedelen in de kosten. Dit kan te maken hebben met het feit dat het heemraadschap eerder een dijkbestuur dan een ‘waterschap’ voor een poldergebied.

In 1464, 1531 en 1533 bouwen omliggende polders voort op hun recht om niet mee te hoeven betalen aan het onderhoud van de zeedijk bij Bunschoten en Spakenburg, ook al waren ze te hulp geschoten en beschermde de dijk ook hun gebied. De Slaag wordt daarbij niet met name genoemd.

Na de overstromingen in Eemland in de zeventiger jaren van de zestiende eeuw waren alle dijken in slechte staat. In 1578 kwam bij arbitrale uitspraak een regeling tot stand betreffende de dijkplicht voor de Veendijk (behorend aan Bunschoten). Aanvankelijk wilden de geërfden in de polder De Slaag niet bijdragen in de kosten van het onderhoud van de Veendijk, onder aanvoering van het argument dat zij hun eigen dijken zouden onderhouden. Het dijkonderhoud is waarschijnlijk niet goed uitgevoerd, want in 1582 begonnen de geërfden onder de Veen- en Veldendijken wonende te Utrecht en te Amersfoort, een proces. Het proces werd gevoerd voor de Staten van Utrecht om de dijkplichtige geërfden in Eemland, De Slaag en onder Bunschoten (w.b. de Veldendijk) te dwingen hun dijken te herstellen.

De geërfden van De Slaag wendden zich in 1598 met een verzoekschrift tot de Staten van Utrecht om aanpassing van hun schouwbrief uit 1393 te verkrijgen. Zij voerden aan, dat de dijk niet behoorlijk werd onderhouden,omdat de bisschop en de heer van Abcoude al sinds lange tijd geen heemraden hadden aangewezen, zodat het bestuur niet voltallig was en dus niet toereikend voor onderhoudswerkzaamheden. In 1598 namen de Staten van Utrecht dit benoemingsrecht van twee heemraden over. Daarnaast werd het aantal door de geërfden gekozen heemraden meteen uitgebreid, namelijk twee heemraden te kiezen door de geërfden wonende te Amersfoort en een door die wonende te Utrecht. In 1638 werd de schade hersteld waarbij waaien waren ontstaan en bij de sluis die in 1651 ten gevolge van doorbraken onklaar was geraakt. Deze doorbraak in 1651 werd veroorzaakt door de Sint Pietersvloed in maart.

De geërfden besloten een aantal malen tot verhogen en verzwaren van de dijken. In 1657, 1667 en 1684 na stormvloeden. Overigens wordt in de tweede helft van de 17e eeuw ook in veel andere jaren melding gemaakt van herstellingen wegens ernstige stormschade.

Het recht om de hoogte van de dijk te bepalen hadden de Gedeputeerden der Staten in 1667 overgelaten aan de heemraden van De Slaag. Het dijkbestuur van de Bunschoter Veen- en Veldendijk beschouwde deze beschikking uit 1667 als een aanvulling op hun in de Sententie Arbitrael (1603) gegeven bevoegdheden. Het heeft tot 1880 altijd gemeend, dat die bevoegdheid ook gold voor de Slaagse dijken. Dijkgraaf en hoogheemraden hadden daarom in 1817 al geprobeerd met instemming van de heemraden van De Slaag de dijken te verhogen. Maar dat was door de Staten verboden onder druk van Amersfoort en de gemeenten in de Gelderse Vallei en op de westoever van de Eem, die het hoge water vreesden als dat niet meer over de Slaagse dijken zou kunnen afvloeien.

In het begin van de negentiende eeuw functioneerde het bestuur niet goed. De Slaagse dijken, die al in slechte toestand verkeerden, leden ernstige schade door de stormen en overstromingen van 1825, 1827 en 1834. In 1835 kwam het dijkonderhoud in de provincie aan de orde in de Provinciale Staten van Utrecht. In aansluiting daarop nodigden Gedeputeerde Staten alle dijkbesturen uit tot herziening van hun reglementen voor zoveel nodig, in de zin van de wet van 28 april 1835. De heemraden van De Slaag antwoordden hierop, dat er in hun archief geen reglement voor het onderhoud van de dijk aanwezig was, maar dat men er een zou ontwerpen. De vergadering van ingelanden besloot vervolgens op 28 september 1836, op grond van een ontwerp polderreglement, dat dit door vier hoofdingelanden met het bestuur nader zou worden vastgesteld. Dat gebeurde in 1838. Zo werd het nieuwe schouwreglement goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 13 juli 1838 (nr 83).

Nadat het bestuur van het hoogheemraadschap in 1880 juridisch advies had ingewonnen – waaruit gebleken was dat schout en heemraden van De Slaag als enigen bevoegd waren de afmetingen van de Slaagse dijken vast te stellen – werd besloten de dijken te verhogen op kosten van het hoogheemraadschap. Dit werd door Gedeputeerde Staten verhinderd, omdat sinds 1819 de goedkeuring van de Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid vereist was voor werken van een waterschap waarbij belangen van anderen buiten dat waterschap betrokken waren. Deze toestemming werd geweigerd. Waarschijnlijk om dezelfde reden als in 1817.

De waterlozing werd in 1883 verbeterd door de aansluiting van het waterschap De Slaag op het stoomgemaal op de Neerzeldertse wetering, dat geëxploiteerd werd door De Gecombineerde Stoombemaling van de Zelderdsche Wetering. Het stoomgemaal werd in 1883 gebouwd door het bestuur van De Slaag in afwachting van de oprichting van het waterschap De Gecombineerde Stoombemaling, dat in 1884 tot stand kwam. Om het water uit De Slaag en Overzeldert te kunnen afvoeren naar het gemaal werd een verbindingswaterleiding aangelegd tussen de Slaagse- en de Zeldertse wetering, met een duiker door de Slaagse weg, op kosten van De Slaag en Overzeldert gezamenlijk.

Het stoomgemaal van 1883 werd in 1926 geëlektrificeerd met subsidie van het hoogheemraadschap. Een jaar later besloten de ingelanden van De Slaag de onderhoudslast voor de Slaagse wetering vanaf de Martjesbrug tot de nieuwe wetering naar de Zeldertse wetering voor rekening van het waterschap te nemen. De waterlozing van Overzeldert werd in 1928 verbeterd door de aanleg van de Polwetering. Nadat het waterschap De Slaag in 1929 was opgegaan in Beoosten de Eem werd de Grote Slaagse sluis gedicht door het hoogheemraadschap.

Membership

Numbers of members (specified)

Eventueel uit ‘dijckcedulle van den Slage’ (daterend uit de tweede helft van de 16e eeuw gezien de erin voorkomende namen van geërfden) die in 1644 werd gecopieerd uit een thans niet meer aanwezig rekeningboek van De Slaag. 

Membership attainable for every one, regardless of social class or family background?

Een bestuur van vier heemraden werd ingesteld om de dijk te schouwen, vier maal per jaar, samen met de schout van de bisschop te Zeldrecht (Overzeldert).

Specific conditions for obtaining membership? (Entrance fee, special tests etc.)

Uit begintijd niet bekend. In zeventiende eeuw zijn grondeigenaars stemhebbend lid.

Specific reasons regarding banning members from the institution?

Nee.

Advantages of membership?

Schout en heemraden mochten schuttingen aanleggen, evenals sluizen en watergangen met instemming van de meerderheid der geërfden. De grond blijkt veel op te brengen in pacht en verkoop. Voor de armenhuizen in Amersfoort gaat de verpachting samen met de afspraak dat levensmiddelen worden geleverd aan het armenhuis. 

Obligations of members? 

De geërfden ‘die tot dien dijk hooren’, waren verplicht om bij te dragen in de kosten van herstel van de dijk, aanbesteed door schout en heemraden na kwaadschouw, indien de onderhoudsplichtige van het betrokken slag niet voldoende bezit had om die kosten te betalen. Het land mocht niet vrij van dijkplicht worden verkocht.

Opvallend in de schouwbrief van 1393 is, dat er vier keer per jaar wordt geschouwd en dat de schout en heemraden bij de herstelwerkzaamheden aanwezig moeten blijven tot het af is, en de boetes per schouw aardig kunnen oplopen. Óf de dijk was erg kwetsbaar, óf er was sprake van spanning tussen de eigenaren en bewoners, omdat blijkt dat de dijk is aangelegd door buiten het gebied wonende eigenaren.

Literature on case study

  • Broer, C.J.C., 2000. Uniek in de stad. De oudste geschiedenis van de kloostergemeenschap op de Hohorst bij Amersfoort, sinds 1050 de Sint-Paulusabdij in Utrech (…)(ca. 1000 – ca. 1200). Utrecht: Broer en De Bruijn.
  • Dekker, C., 2000. Een zeer oud en voornaam college. Geschiedenis van de malen op het Hoogland buiten Amersfoort, Amersfoortse Reeks 12. Amersfoort: Bekking.
  • Dekker, C. en Mijnssen-Dutilh, M., 1995. De Eemlandtsche Leege Landen. Ontginningen rond de mond van de Eem in de 12e en 13e eeuw, Stichtse Historische reeks 19.  Utrecht: Het Spectrum.
  • Hilhorst, J.H.M. en Hilhorst, J.G.M., 2001. Soest, Hees en De Birkt van de achtste tot de zeventiende eeuw. Hilversum: Verloren.
  • Kemperink, R.M., 1989. De mannen van Weede en Emmeklaar. In: J.A. Brongers et al. (red.), Amersfoortse opstellen. Amersfoort: Bekking.
  • Kemperink, R. et al. (red.), 2009. Bruid van d’Eem; geschiedenis van Amersfoort. Utrecht.
  • Mijnssen-Dutilh, M., 2007. Amersfoort lag aan zee, waterschapskroniek Vallei & Eem I (777-1616). Utrecht/Leusden: SPOU.

Sources on case study

  • Archief Eemland
    • Archief Polder en waterschap De Slaag, 1638-1928 (toegang 0708)
      • inv.nr. 30: Register van rekeningen van de polder De Slaag over de jaren 1638 – 1698/99.
      • inv.nr. 49: Fotokopieën van de resolutie van de schout van Zeldert en heemraden van de polder De Slaag tot uitzetting van een omslag ad 6 stuivers per dammaat vanwege de verhoging en verzwaring van de Slaagse dijken (…), orig. 1604.
    • Archief Waterschap beoosten de Eem (toegang 0724)
      • inv.nr.33: Stukken betreffende de afwikkeling en overname van eigendommen, administratie en personeelszaken van de waterschappen, opgeheven bij de oprichting van het waterschap Beoosten de Eem.
    • Archief  Stadsbestuur Amersfoort, 1300-1810 (toegang 0001.01)
    • Archief Gecombineerd Sint Pieters- en Bloklandsgasthuis te Amersfoort, 1326-1983 (toegang 0099)
      • inv.nr. 1115: Akte van transport ten overstaan van schout en schepenen van Soest door Johan Stuep Ricouts soen aan Rutgher van den Doem, ten behoeve van arme lieden in het nieuwe gasthuis bij het Spui te Amersfoort, van 2 dammaten hooiland voor Hamelenberg aan de Eem, geheten het Slaechghen (…), 1399.
      • inv.nr. 1357: Akte waarin Henric van Rijn en Beatrys, zijn zuster, vermaken aan het nieuwe gasthuis op het Spui en de Armen de Poth twee kampen land in de Oude Slaag (…), 1449.
    • Archief  Superintendenten belast met het beheer van de voormalige kloostergoederen, 1361-1819 (toegang 0001.02)
      • inv.nr. 3964-119: Akte van belening door de abt van Sint Paulus te Utrecht, ten overstaan van zijn leenmannen, van broeder Otto Zweders zoen, pater van de Cellebroeders van het klooster van Sint Augustinus te Utrecht, met het vierde deel van een perceel land in de Slaag (…), 1479.
      • inv.nr. 3830-028: Akte van erfpacht ten overstaan van de bisschoppelijke schout, de tijnsmeester vanwege de Regulieren van Krachtwijk, en landgenoten en buren van Overzeldert, door Jan Jacops van Heese en Deliaen, zijn vrouw, aan Heynric Jacops van 2 morgen land in drie kampen, gelegen in de Oude Slaag, geheten dat Oude Krachtwijker Slag, 1449.
    • Archief Heemraadschap van de Bunschoter Veen en Veldendijk, 1603-1941 (toegang 0701)
      • inv.nr. 34: Concepten en minuut van een verzoekschrift van de gecommitteerden vande geërfden in de polders onder de Veen- en Veldendijken wonende te Utrechten te Amersfoort, aan de Staten van Utrecht om een bevel tot dijkherstel bij provisie, 1582.
      • inv.nr. 38: ‘Registre van de zaecken, acten en besoengien betreffende den Velden- ende Veendijck’, houdende aantekeningen omtrent de handelingen van dijkgraaf enheemraden en afschriften van stukken van belang voor de administratie’, 1604-1702, fo. 97.
      • inv.nr. 100: Ingekomen en minuten van uitgaande stukken, ingedeeld in rubrieken; comptabiliteit, 1929-42.  
      • inv.nr. 700: Uittreksel uit de resoluties van de Gedeputeerden van de Staten van Utrechthoudende beschikking op een verzoekschrift van dijkgraaf en heemraden tot machtiging van laatstgenoemden om bij nalatigheid van de dijkplichtigen hetherstel en onderhoud van de Eemlandse dijk op kosten van die dijkplichtigente doen uitvoeren, 1667.
  • Het Utrechts Archief
    • Archief Staten van Utrecht landsheerlijke tijd (toegang 58)
      • inv.nr. 349: Legger van het morgengeld in het Overkwartier en Eemland, met aantekeningen betreffende de ontvangst uit de zetting van 1501, 1501, fo. 208v-210.
    • Archief Paulusabdij te Utrecht (toegang 85-1)
      • inv.nr. 30: Leen- en tijnsregisters, 1380-1420, fo. 30; 162v-3; 192v-3.
  • Transcription of sources
    • Muller, S. Fz., 1889-91. De registers en rekeningen van het bisdom Utrecht, 1325-1336I,Werken Historisch Genootschap 53, p. 466 (vermelding te Hamelberghe). Den Haag: Kemink.
    • Van den Bergh, J.F.X., 1898. Het archief van het zeer oude en voorname Collegie van de Malen op het Hoogland buiten de stad Amersfoort: woordelijk naar het origineel berustende in Rijksarchieven te Utrecht  V, ‘s-Gravenhage (Nijhoff), pp. 234-5,; 277; 313-5.
    • Water, J. van de, 1658-1796. Groot placaet-boeck, vervattende de placaten, ordonnantien ende edicten van de doorluchtige, hoogh mog. heeren Staten Generael der Vereenighde Nederlanden ende vande ed. groot-mog. heeren Staten van Hollandt en West-Vrieslandt, mitsgaders vande ed. mog. heeren Staten van Zeelandt  (…) I, p. 426-31 en II, p.186-9. ‘s-Gravenhage: weduwe en erven Hillebrandt Jacobsz van Wouw. Online-version of this edition availavle here.

Links to further information on case study:

Current case study composed by Antheun Janse, Utrecht University

Polder and waterboard Neerzeldert (Utrecht), 1631 - 1928

Typification

  • Type of institution for collective action: Waterschap
  • Name/description institution: Polder en waterschap Neerzeldert
  • Country: Nederland
  • Region: Eemland / Utrecht
  • Name of city or specified area: Amersfoort
  • Further specification location: De polder Neerzeldert werd in het zuiden gescheiden van Overzeldert door de Zeldertseweg, in het oosten van de polder De Hond door de Werfdijk, in het noorden van De Haar door de Lodijk (langs de Zeldrechtse beek), en in het westen liep de grens aan de Slaagseweg langs de polders Eemland (van Baarn) en De Slaag (oorspronkelijk van Soest). Het gebied ligt ca 0.1 tot 0.3 m beneden N.A.P.
  • Surface area and boundaries: In 1806 werd opgave gedaan aan het Departementaal Bestuur ‘s Lands van Utrecht o.a. van de omvang van de polders Neerzeldert en Borgermaten: respectievelijk 540 dammaten 267 roeden en 25 dammaten 269 roeden. In de negentiende eeuw werden de Borgermaten kennelijk als onderdeel van Neerzeldert beschouwd, want bij de vaststelling van het bijzonder reglement in 1861 werden ze niet meer afzonderlijk vermeld.
  • Recognized by local government: Stadsoorkonde van Amersfoort, betreffende een overeenkomst aangegaan door de geërfden in Zeldrecht beneden de weg inzake de oprichting en het onderhoud van een watermolen, het onderhoud van de bestaande sluis en de bestendiging van de schouw van de gezworenen over de weg en watergangen. (Origineel in het archief van de bisschoppen van Utrecht inv.nr. 4, fo. 274v-275), d.d. 10 maart 1492.

Foundation – termination

  • Foundation/start of institution, date or year: Bij de bevestiging van het stadsrecht van Eembrugge in 1363 wordt de wetering van Zeldrecht vermeld als zuidgrens van het gerecht aan de oostzijde van de Eem, maar de ontginning van Zeldert heeft ongetwijfeld al veel vroeger plaats gevonden. Oorspronkelijk moeten de polders Over- en Neerzeldert één geheel hebben gevormd onder de naam Zeldrecht.
  • Confirmed year of founding or first mention: Een oorkonde van het stadsbestuur van Amersfoort uit 1492 maakt melding van een overeenkomst, gesloten door alle geërfden in Zeldrecht beneden ‘s weges, om een watermolen op te richten en op gemene kosten te onderhouden, evenals de reeds bestaande sluis. In 1526 werd opnieuw een overeenkomst van de geërfden van Nederzeldert bekrachtigd met een stadsoorkonde van Amersfoort. Hierin werd de procedure voor de verkiezing van de heemraden en de rentmeester vastgelegd en tevens werden de regels voor de schouw uitgebreid. Deze schouwbrief ging echter in Amersfoort door brand verloren, zoals blijkt uit de Landbrief van Neerzeldert, die op verzoek van de geërfden op 28 juli 1545 werd bekrachtigd door stadhouder en Hof van Utrecht.
  • Foundation act present: Nee. Het eigen archief begint met het resolutieboek van heemraden en geërfden in 1661.
  • Description of Act of foundation: Een oorkonde van het stadsbestuur van Amersfoort uit 1492 maakt melding van een overeenkomst, gesloten door alle geërfden in Zeldrecht beneden ‘s weges, maar stichtingsdocument niet aanwezig.
  • Year of termination of institution: Door Provinciale Staten van Utrecht op 4 juli 1928.
  • Year of termination estimated or confirmed: Absoluut.
  • Act regarding termination present: Ja.
  • Description Act of termination: Laatste notulen 1928 van waterschap Neerzeldert, of overgangsdocument waterschap Beoosten de Eem.
  • Reason for termination: Op 1 januari 1929 kon het bestuur van het nieuw gevormde waterschap Beoosten de Eem beginnen. De schouwbrief uit 1526 ging in Amersfoort door brand verloren, zoals blijkt uit de Landbrief van Neerzeldert, die op verzoek van de geërfden op 28 juli 1545 werd bekrachtigd door stadhouder en Hof van Utrecht, vrijwel tegelijk met de Landbrief voor de Haarse Lodijk.

Concise history of institution

De ontginning van de Zeldertse polder wordt door Broer en Dekker en door Mijnssen-Dutilh in de twaalfde eeuw geplaatst. Vóór die tijd is er al sprake geweest van kleinschalige ontginning vanaf zandhoogtes op het Hoogland waar zowel de bisschop van Utrecht als de Sint-Paulusabdij rechtsmacht en tiendrecht bezat. Het maalschap van Wede en Emmeklaar (Hoogland) had een direct aandeel in de ontginning naast de aanspraken van de bisschop en de abdij. De verdere ontginning tussen de Zeldertseweg en de natuurlijke afwatering via de beek Zeldrecht viel onder de rechtsmacht van de abdij en werd Neder- of Neerzeldert genoemd.

In het jaar 1170 zorgde een stormvloed ervoor dat de Zuiderzee een open verbinding met de Noordzee kreeg en mede door een klimaat optimum werd het moerasland van de Eemmond droger. Daarna worden omliggend gebied ontgonnen, zoals de polder De Haar en later Eemland en De Slaag. Door deze activiteiten werd het nodig om voor een betere afwatering te zorgen, waarvoor de (Neder)Zeldertse wetering werd gegraven. Bij de bevestiging van het stadsrecht van Eembrugge in 1363 wordt de wetering van Zeldrecht vermeld als zuidgrens van het gerecht aan de oostzijde van de Eem.

De bisschop wilde rond 1400 een groter interlokaal heemraadschap ten bate van bescherming van het Eemland door de Veen- en Veldendijk, maar de Amersfoortse bestuurselite zag dat niet zitten. In 1409 volgde een dijkdoorbraak. De geërfden van Zeldert waren betrokken bij het slaan van de herstelde zeedijk bij Spakenburg en zij verkregen daarvoor in 1409 vrijstelling van de onderhoudplicht van de dijk, want zij lieten de eenmaligheid van de hulp vastleggen. Bij de stormvloed van 1464 weigerde men, waaronder geërfden uit Utrecht, Amersfoort en Bunschoten, dan ook om nogmaals bij te springen. Arbitrage in 1467 leidde uiteindelijk tot een nieuwe afspraak, waarbij in principe bij nieuwe calamiteiten de gezamenlijke polders buiten Bunschoten de helft van de kosten voor hun rekening zouden nemen. In 1450 is sprake van de nieuwe wetering op Zeldert.

De oorkonde van het stadsbestuur van Amersfoort uit 1492 maakt melding van een overeenkomst, gesloten door alle geërfden in Zeldrecht beneden ‘s weges, om een watermolen op te richten en op gemene kosten te onderhouden, evenals de reeds bestaande sluis. Gemelde stormvloeden en wateroverlast 1477, 1493 en 1514, 1532 e.v. voeren de druk op om gezamenlijk regelingen te treffen, en in de tweede helft van de 16e eeuw neemt Karel V maatregelen om alle ingewikkelde belastingen en vrijstellingen om te zetten in één grondbelasting. Uiteindelijk laat landvoogd Alva in 1569 alle ‘Costumen en usantien van ‘t Quartier van Eemland’ optekenen.

Na de Unie van Utrecht, en zeker na de stichting van de Republiek volgde uiteindelijk uit de bemoeienis van de Gedeputeerde Staten van Utrecht de oprichting van de heemraad van de Bunschoter Veen- en Veldendijk in 1603. Onder gezag van de Staten van Utrecht werd later in de zeventiende eeuw ook het waterschap Neerzeldert opgericht. De voornaamste grondeigenaren behoren tot de elite in de steden Utrecht, Amersfoort en Bunschoten en hadden zelf ook zitting in de Staten van Utrecht. Het stadsbestuur van Amersfoort werkte samen met de Staten om het bedrag voor verbetering van de waterhuishouding voorgeschoten te krijgen.

Special events? Highs and lows? Specific problems or problematic periods?

De oudste vermelding van een wetering van Zeldrecht dateert uit 1363, de oorkonde van het stadsbestuur Amersfoort uit 1492.

In 1526 werd opnieuw een overeenkomst van de geërfden van Nederzeldert bekrachtigd met een stadsoorkonde van Amersfoort. Hierin werd de procedure voor de verkiezing van de heemraden en de rentmeester vastgelegd en tevens werden de regels voor de schouw uitgebreid. Daaronder vielen voortaan de wegen, dijken, weteringen en ‘al dat gheen dat schoubaer is te schouwen’.Deze schouwbrief ging echter in Amersfoort door brand verloren, zoals blijkt uit de Landbrief van Neerzeldert, die op verzoek van de geërfden op 28 juli 1545 werd bekrachtigd door stadhouder en Hof van Utrecht, vrijwel tegelijk met de Landbrief voor de Haarse Lodijk.

In 1528 vindt de machtsoverdracht van de bisschop van Utrecht aan Karel V plaats, waarbij de grondheren in volle eigendom worden bevestigd, waardoor de boeren afhankelijk zijn van de wil van de grondbezitters.

Tot 1548 is er sprake van terugkerend oorlogsgeweld en onzekerheid over de rechtsgeldigheid van pacht en gebruik hetgeenveel boeren in armoede en grond ongebruikt laat. In 1578 vaardigt het Hof van Utrecht uiteindelijk een plakkaat uit tegen de inwoners die eigenaars willen beletten om met hun land te doen wat zij willen. De hele gemeenschap wordt aansprakelijk gesteld bij vernielen van eigendommen.

Naar aanleiding van de Unie van Utrecht (1579/80), waar Amersfoort zich niet bij wilde aansluiten, trekt oorlogsgeweld door de stad en het Eemland. Het stadsbestuur wil daarna de grondbelasting verhogen ter compensatie van het moeizame gebruik van de landerijen. Ondanks oorlogsgeweld en stormvloeden en de schade aan (de bruikbaarheid van) het land stijgt de waarde van de grond door toenemende vraag naar landbouwproducten.

Begin zeventiende eeuw blijft een regelmaat van stormen en vorstschade de druk opvoeren om in groter verband afspraken te maken. De grondeigenaars, meest rijke burgers uit omliggende steden, hebben er zelf baat bij om tot overeenstemming te komen en wenden zich gezamenlijk tot de Staten van Utrecht.

De landbrief van Neerzeldert werd in 1651 aangevuld met een resolutie van heemraden en geërfden betreffende het onder de schouw brengen en het onderhoud van de opgaande sloten, die tot dan toe buiten de schouw gebleven waren.

In 1659 werden de molens van De Haar en Neerzeldert vernieuwd en het beheer werd toen opgedragen aan enkele heemraden van beide polders gezamenlijk.

De economische toestand van de landstreek was in 1719 zeer slecht na de overstromingen van 1702, 1714 en 1718 en vanwege de heersende veeziekte. De dijk- en polderbesturen hadden moeite hun omslagen te innen. Met de polderbesturen van De Duist, De Haar, Neerzeldert, Het Nieuweland, De Hond en De Slaag verkreeg het polderbestuur van Overzeldert in 1719 een gunstige kantbeschikking van de Gedeputeerden der Staten van Utrecht om de uitgezette poldergelden gelijk de zeedijkgelden bij wanvoldoening door hun bode of ander persoon op het gewin van een stuiver op de gulden boven de kosten, ten laste van de wanbetalers, te doen innen en daarvoor paratelijk te executeren. De schouten waren namelijk onwillig om de executie te doen.

Uit 1753 dateert een concept-verzoekschrift van de heemraden aan de Gedeputeerden van de Staten van Utrecht om machtiging tot het aangaan van een lening van 1,500 gulden om de kosten te dekken van de reparatie en gedeeltelijke vernieuwing van de Neerzeldertse sluis

In 1861 werd het bijzonder reglement voor het waterschap Neerzeldert vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht.

Er werd door Overzeldert in 1882 besloten tot deelname aan de stichting van een stoomgemaal op de Zeldertse wetering samen met De Slaag, Eemland en Neerzeldert. Nadat de installatie onder leiding van het bestuur van De Slaag was gereedgekomen, werden eigendom, beheer en onderhoud overgedragen aan het hiertoe opgerichte waterschap De Gecombineerde Stoombemaling van de Zelderdsche Wetering. De percelen in Overzeldert droegen hiervoor de helft bij van de omslag die gold voor percelen in de andere drie deelnemende waterschappen.

In 1885 besluit de vergadering van stemgerechtigde ingelanden tot overdracht in beheer en onderhoud van de Zeldertse sluis aan het waterschap De Gecombineerde Stoombemaling van de Zelderdsche wetering, ten einde die sluis te veranderen in een brug. 

Akte van rectificatie (1892) inzake de eigendom van de Zeldertse weg, toebehorende aan het waterschap Neerzeldert, maar kadastraal abusievelijk geboekt staande als eigendom van Overzeldert. Besluit van de vergadering van stemgerechtigde ingelanden van Overzeldert tot afstand van alle rechten op de Zeldertse weg aan het waterschap Neerzeldert.

Het reglement van Neerzeldert onderging geen wezenlijke wijziging meer vóór de opheffing van het waterschap per 1 januari 1929.

Membership

Numbers of members (specified)

Vroegste lijst van heemraden is van 1661, maar geen vermelding van aantal leden. De in inv.nr.47 genoemde slagen zijn geen indicatie voor het aantal leden c.q. ingelanden.

Membership attainable for every one, regardless of social class or family background?

Blijkens de schouwbrief van 1716 bestond het bestuur van Overzeldert vanouds uit twee heemraden en een penningmeester. De heemraden werden gekozen op 22 februari (zoals in alle polders) uit en door de geërfden. De kiezers werden door het lot aangewezen uit de ingelanden. In die zin is lidmaatschap verbonden aan inwoning. De zittingstermijn was twee jaar, waarbij jaarlijks de langst zittende heemraad aftrad. Deze was alleen direct herkiesbaar als hij tussentijds in de plaats van een overledene was gesteld. Na de invoering van het bijzonder reglement (1861) werd het bestuur gevormd door een voorzitter en twee leden onder de naam van schout en heemraden. Deze moesten gegoed zijn met minimaal 2 bunders (ha). Of deze beperking eerder is ingesteld is niet beschreven.

Specific reasons regarding banning members from the institution?

Kantbeschikking d.d. 28 april 1719 van de Gedeputeerden van de Staten van Utrecht, gesteld op een verzoekschrift van de heemraden van de polders De Duist, De Haar, Over- en Neerzeldert, Het Nieuweland, De Hond en De Slaag tot machtiging om omslagplichtigen die weigerden de poldergelden te betalen, uitgezet ten behoeve van het onderhoud van sluizen, heulen, wegen, bruggen en watergangen, te doen executeren door hun bode. Het royeren van leden maakt hen tot ‘free rider’, waarom royement op zich niet voorkwam.

Advantages of membership?

Schout en heemraden mochten schuttingen aanleggen, evenals sluizen en watergangen met instemming van de meerderheid der geërfden. De grond blijkt veel op te brengen in pacht en verkoop. Voor de armenhuizen in Amersfoort gaat de verpachting samen met de afspraak dat levensmiddelen worden geleverd aan het armenhuis.  Bijvoorbeeld: het bevaren en vissen in de wetering was alleen aan ingelanden toegestaan. Voor het leggen van een brug over de ten zuiden van de weg gelegen Overzeldertse wetering was toestemming van de ingelanden vereist. Het beweiden van de Zeldertseweg en de Lodijk was verboden. De gezworenen mochten daarop aangetroffen dieren ‘schutten’: zij mochten deze meenemen en vasthouden totdat de eigenaar een boete had betaald.

Obligations of members? 

Bijvoorbeeld: in 1492 werd vastgesteld, dat zij samen met het merendeel van de geërfden een omslag konden uitzetten ten behoeve van het onderhoud van de molen of sluis. Met het recht om deze omslag, vermeerderd met de helft, te innen van onwilligen met hulp van een pander of van de schout. Ook zouden de gezworenen de gebruikelijke drie schouwen voeren over de weg en de watergangen, zoals zij al lange tijd gewoon waren te doen. Na de derde schouw konden zij zo nodig het onderhoudswerk aanbesteden en de kosten, verhoogd met de helft, verhalen op de nalatige onderhoudsplichtige.

Belangrijkste verplichting van leden was het onderhouden en indien nodig herstellen van hun dijkvak c.q. onderhoud van wetering en sluis.

Literature on case study

  • Broer, C.J.C., Uniek in de stad. De oudste geschiedenis van de kloostergemeenschap op de Hohorst bij Amersfoort, sinds 1050 de Sint-Paulusabdij in Utrech (…)(ca.1000 – ca.1200)(Utrecht, 2000)
  • Dekker, C., Een zeer oud en voornaam college. Geschiedenis van de malen op het Hoogland buiten Amersfoort, Amersfoortse Reeks dl.12 (Amersfoort 2000)
  • Dekker, C. en Mijnssen-Dutilh, M., De Eemlandtsche Leege Landen. Ontginningen rond de mond van de Eem in de 12e en 13e eeuw. Stichtse Historische reeks 19 (Utrecht 1995)
  • Hilhorst, J.H.M. en Hilhorst, J.G.M., Soest, Hees en De Birkt van de achtste tot de zeventiende eeuw (Hilversum 2001)
  • Kemperink, R.M., De mannen van Weede en Emmeklaar, in: Brongers, J.A. (e.a., red.) Amersfoortse opstellen (Amersfoort 1989)
  • Kemperink, R. e.a. (red), Bruid van d’Eem. Geschiedenis van Amersfoort (Utrecht 2009)
  • Mijnssen-Dutilh, M., Amersfoort lag aan zee, waterschapskroniek Vallei & Eem,  dl. 1 (777-1616) (Utrecht/Leusden 2007)

Sources on case study

  • Archief Eemland, toegangsnummer: 0706, archieftitel: Polder en waterschap Neerzeldert, 1631-1928, met name inv.nr. 4 (laatste notulen tot 1928), 14, 49, 57 (stichtingsdocument)
  • Archief Eemland, toegangsnummer: 0707, archieftitel: Polder en waterschap Overzeldert, 1703-1928
  • Archief Eemland, toegangsnummer: 0711, archieftitel: Polder en waterschap De Haar, 1545-1928, inv.nrs. 35, 68
  • Archief Eemland, toegangsnummer: 0724, archieftitel: Waterschap beoosten de Eem, inv.nr.33 (opheffing waterschap)
  • Archief Eemland, toegangsnummer 0710, archieftitel: Gecombineerde Stoombemaling van de Zelderdsche Wetering,  inv.nr. 27
  • Archief Amersfoort, toegangsnummer 0701, archieftitel: Hoogheemraadschap van de Bunschoter Veen- en Veldendijk, 1603-1942, inv.nr. 275
  • Water, J. van de, Groot Placaatboek … ‘s lands van Utrecht … tot het jaar 1728GPU, dl. II p. 49-53, 477
  • Moorrees C.W. en Vermeulen P.J., “mr. Johan van de Waters Groot Plakkaatboek ‘s lands van Utrecht aangevuld en vervolgd tot het jaar 1810”, dl. II, p. 210, 474-475 (Utrecht 1860)
  • Bergh J.F.X. van den, “Het archief van … de Malen op het Hoogland…”,  dl. V, p. 184-185 (‘s-Gravenhage 1898) 

Current case study composed by Antheun Janse, Utrecht University

Waterboard of the river Eem (Utrecht), 1616 - 1949

Typification

  • Type of institution for collective action: Waterschap
  • Name/description institution: Heemraadschap van de Rivier de Eem, beken en aankleve van dien
  • Country: Nederland
  • Region: Gelderse Vallei, Eemland
  • Name of city or specified area: Gemeente Leusden
  • Surface area and boundaries: Utrechts-Gelderse Vallei: ca. 54,000 ha. Eemland: ca. 25,000 ha. (Kienhuis 1978, 456)
  • Recognized by local government: Zowel oprichting in 1616 als opheffing in 1949 werden gesanctioneerd door de Staten van Utrecht.
  • Research questions relating to the case study:
    • Waren er verschillen in de schouwprocedure tussen het heemraadschap en de schouwprocedure bij de verschillende gerechten in de latere gemeente Leusden?
    • Waren er bij het Heemraadschap verschillen in de hoogte van de boete afhankelijk van de plaats van de overtreding?
    • Waren er verschillen in de hoogte van de boetes voor een soortgelijke overtreding bij de schouw door het heemraadschap of bij de schouw voor wegen en sloten in de voormalige gerechten van de latere gemeente Leusden?

Foundation – termination

  • Foundation/start of institution, date or year: 4 juni 1616
  • Confirmed year of founding or first mention: Datum waarop door de Staten van Utrecht een ordonnantie werd uitgegeven m.b.t. de schouw en de hoefslaging van de rivier de Eem en bijbehorende beken.
  • Foundation act present: Ja.
  • Description of Act of foundation: Ordonnantie op de Schouwe en de Hoefslaging van de Rivier de Eem, mitsgaders van de Oude Eem, ende de Beken , als namelijk van de Heiligenbergse -, Flier- en Modderbeken, haar water in de voorsz. Oude Eem lossende (Van de Water 1729, 178-85).  
  • Year of termination of institution: 1949.
  • Year of termination estimated or confirmed: Bevestigd.
  • Act regarding termination present: Ja.
  • Description Act of termination: Besluit van de 30ste november 1948 2e afd. nr 4142/2061 houdende afkondiging van het gemeenschappelijk besluit van de Staten van Utrecht en Gelderland inzake oprichting en opheffing van waterschappen van de Gelderse Vallei.
  • Reason for termination: Vanwege herindeling van waterschappen werd het grootste gedeelte van het Heemraadschap opgenomen in het waterschap van de Heiligenbergerbeek en het deel dat behoorde tot het stroomgebied van de Flierbeek werd ondergebracht bij het waterschap van de Barneveldse Beek.

Concise history of institution

Leusden

Rond 1600 bestond de geografische situatie ten zuiden van Amersfoort uit de Vrijheid van Amersfoort, de Heerlijkheid Stoutenburg en het gerecht Leusden c.s. bestaande uit de ambachtsheerlijkheid Leusden en de gerechten Leusbroek, Hamersveld, Snorrenhoef en Donkelaar. In 1715 werden de genoemde gerechten samengevoegd tot de ambachtsheerlijkheid Leusden; het gerecht Donkelaar, als enclave vrijwel geheel omgeven door de gemeente Woudenberg, ging in 1830 over naar de gemeente Woudenberg.

In 1811 gingen de respectievelijke ambachtsheerlijkheden Leusden en Asschat samen op in de gemeente Leusden. In 1969 uiteindelijk werd de huidige gemeente Leusden gevorm uit de voormalige gemeente Leusden en de gemeente (tot 1811 ambachtsheerlijkheid) Stoutenburg.

Heemraadschap 

‘Ed. Regeerders van de stad Amersfoort, als verscheydene Landgenoten en Bruykers der Landen, boven en beneden omtrent de voorsz. Stad gelegen , met grote en excessieve kosten, moeyten en arbeyd hebben doen verdiepen en verbreden de rivier strekkende van Amersfoort in de Zuyderzee, genaamt de Eem, mitsgaders het Canaal, genaamt de Oude Eem’, zo luidde de aanhef van de Ordonnancie op de Schouwe en de hoefslaging van de Rivier de Eem van 1616. De oprichting van het Heemraadschap was in eerste instantie bedoeld ter regulering van de gemaakte kosten in de jaren 1613-15. Om enkele jaren later niet weer met dezelfde problematiek geconfronteerd te worden werd daarom het onderhoud in natura aan de slagen langs de Eem, Oude Eem en de beken in een schouwreglement opgenomen.  Het Heemraadschap van de Rivier de Eem was verantwoordelijk voor het toezicht, controle en onderhoud van de rivier de Eem, de Oude Eem en de beken Heiligenbergerbeek, Modderbeek, Moorsterbeek en Flierbeek. De watertoevoerende watergangen ten zuiden van Amersfoort waren voor wat betreft het onderhoud een verantwoordelijkheid van de verschillende gerechten.

Na jarenlange discussie in de jaren 1860 kwam er uiteindelijk in 1871 een nieuw reglement voor het Heemraadschap van de rivier de Eem, beken en aankleve van dien. Daarna duurde het nog bijna vijf jaar alvorens er, afgeleid uit dit nieuwe reglement, ook een nieuwe keur of politieverordening kwam; de daarop volgende keur of politieverordening was die van 1896. Aangezien geen latere keuren zijn gevonden, werd er in de twintigste eeuw kennelijk geschouwd met de keur van 1896. Het belang van de schouw werd minder vanaf 1874, toen gefaseerd de mogelijkheid geboden werd tot de overdracht van het onderhoud in natura aan het Heemraadschap. Hier werd op grote schaal gebruik van gemaakt.

Special events? Highs and lows? Specific problems or problematic periods?

Een specifiek probleem voor het Heemraadschap was de ongecontroleerde afwatering van het zuidelijk (Gelderse) deel van de Vallei (Mijnssen-Dutilh 2001, 477). In 1652 hadden onderhandelingen tussen de Staten van Utrecht en Gelderland niet tot een oplossing geleid met betrekking tot de afwatering van het zuidelijk gebied. Deze problemen waren ontstaan door het afgraven van de zes meter dikke veenlaag in de omgeving van Veenendaal. Hierdoor was de natuurlijke waterscheiding tussen het zuidelijk deel van de Vallei en het noorden verdwenen.(Mijnssen-Dutilh 2001, 467). Bij overstroming en dijkdoorbraak van de Lekdijk bij Wageningen / Rhenen, liep het water de Gelderse Vallei in. Hierdoor hadden de noordelijker gelegen streken, inclusief Amersfoort, last van hoog water. Het gevolg was dat er een slaperdijk werd aangelegd, als vervanger van de voormalige natuurlijke waterscheiding en waarvan de onderhoudskosten gedragen werden door de vier communiteiten: Amersfoort, Leusden, Woudenberg, en Renswoude.

Membership

Numbers of members (specified)

Omdat voorwaarden waren verbonden aan een stemgerechtigd lidmaatschap kunnen in de Ordonnancie opgenomen overzichtslijsten van gehoefslaagden niet gelden als een soort ledenlijst. Totalen zijn aan de hand van deze stukken moeilijk vast te stellen. Daarvoor zullen we in de diverse leggers moeten nagaan, wie de geërfden waren en hoe groot hun eigendom was. Daarnaast waren grote stukken toebedeeld ‘aan die van’, waarmee een bepaalde communiteit of gerecht werd bedoeld. Met ingang van het nieuwe reglement in 1871 werd wel duidelijk, dat naast geërfdheid ook de omvang van de jaarlijks te betalen grondbelasting van belang was voor de hoeveelheid uit te brengen stemmen. Hoe meer grondbelasting hoe meer stemmen (tot maximaal 10 stemmen per geërfde).

Membership attainable for every one, regardless of social class or family background?

Uit de bestuurlijke beschrijving van het Heemraadschap blijkt, dat alleen de geërfden (=bezitters van grond) stemrecht hadden, mits zij ook voldeden aan een vooraf vastgestelde bezitswaarde of hoeveelheid grond, waarover belasting werd betaald. Zogenaamde keuterboertjes (die meestal geen belasting betaalden) waren uitgesloten. 

Specific reasons regarding banning members from the institution?

Neen, want dan zouden deze uitgesloten en vrijgesteld zijn van de verplichting tot het betalen van een voor alle geërfden geldende ‘algemene omslag’ en sommige jaren een ’bijzondere omslag’.

Advantages of membership?

Obligations of members? 

Alle geërfden binnen het Heemraadschap waren verplicht ‘lid’ van het Heemraadschap en verplicht een algemene omslag en een bijzondere omslag te betalen. De algemene omslag betrof een bedrag voor alle ‘leden’  afhankelijk van een van de drie districten waarin men was ingedeeld. De bijzondere omslag verschilde van jaar tot jaar en was afhankelijk of het Heemraadschap collectieve kosten had gemaakt voor een bepaalde beek en deze kosten ten laste bracht van de gehoefslaagden aan die beek. Voorbeelden hiervan waren: afsnijden van bochten, op diepte brengen van een beek, baggerwerkzaamheden, etc. . 

De leden, de geërfden, waren verplicht om het onderhoud aan hun slag in natura uit te (laten) voeren. Praktisch hield dit in dat de gebruikers hun slag (stuk grond) naar behoren dienden te onderhouden en op de  schouwdag hun slag ter controle van de schouwploeg moesten aanwijzen.

Pas met de inwerkingtreding van een nieuw reglement in 1871 bestond de mogelijkheid om het onderhoud in natura middels afkoop over te doen aan het Heemraadschap. Gefaseerd gebeurde dit dan ook in de periode tussen 1874 en 1945.

Beantwoording vraagstelling

Vraag a: Waren er verschillen in de schouwprocedures tussen het heemraadschap en de gerechten in de latere gemeente Leusden?

Neen, want de schouwprocedures voor zowel het Heemraadschap, als de gerechten waren vrijwel identiek. In voor – en najaar vonden er in beide situaties schouwen plaats, waarbij van de gebruikers van de aan de beken en waterleidingen gelegen slagen werd verwacht, dat zij hun slag conform de richtlijnen gegeven in de schouwbrieven, schouwcedullen, keuren of politieverordeningen hadden onderhouden (Morrees en Vermeulen 1856, 505; 507-8).

Indien op de schouwdag werd geconstateerd dat dit niet gebeurd was, kreeg men een boete en werd er 8 of 14 dagen later een naschouw gehouden. In de schouwbrieven van de gerechten werden vaak kortere hersteltijden aangehouden: in de gerechten was dit meestal binnen één of twee etmalen, voor het Heemraadschap moest bij de naschouw het geconstateerde gebrek zijn hersteld. Was het gebrek bij de naschouw niet hersteld, dan volgde een dubbele boete en werd het werk publiekelijk aanbesteed ten laste komend van de in gebreke gebleven gebruiker, vermeerderd met 1/3 penning – tot 1876 –  ten gunste van het Heemraadschap of het gerecht.

Vraag b: Waren er bij het Heemraadschap verschillen in de hoogte van de boete afhankelijk van de plaats van de overtreding?

Ja, voor de meest voorkomende overtredingen – zoals blijkt uit mijn essay –, namelijk de artikelen 27, 28, en 36 werd er verschil gemaakt tussen het gebied van de Eem/Oude Eem en de beken. ‘Het niet op orde hebben van zijn slag’  werd in het bekengedeelte twee keer zo zwaar gestraft als in het  rivier-gedeelte, terwijl ‘het niet aanwijzen van zijn slag’ in het riviergedeelte twee keer zo zwaar werd bestraft.

Het schouwreglement van het Heemraadschap, dat van 1616 tot 1876 met betrekking tot de schouwprocedures en boetes ongewijzigd functioneerde, kende een groot aantal overtredingen die konden worden beboet. De beperkte boetegegevens uit de negentiende eeuw lieten zien, dat bijna alleen maar de twee hierboven genoemde overtredingen voorkwamen.

Vraag c: Waren er verschillen in de hoogte van de boetes voor een soortgelijke overtreding bij de schouw door het heemraadschap of bij de schouw voor wegen en sloten in de voormalige gerechten van de latere gemeente Leusden?

Voor wat betreft de twee meest voorkomende boetes heb ik een inventarisatie gemaakt van de hoogte van deze boetes binnen het Heemraadschap en deze vergeleken met dezelfde overtredingen in de gerechten in en rondom Leusden. Daarnaast is er met betrekking tot de overtreding ‘het niet op orde hebben van zijn slag’ een vergelijking gemaakt met de polders gelegen ten noorden van Amersfoort.

Conclusie is, dat bij de uitvoering van het onderhoud in natura binnen het Heemraadschap er stroomopwaarts in de beken strenger gestraft werd dan stroomafwaarts aan de rivier. Blijkbaar waren de gevolgen van slecht onderhoud in de beken groter dan aan de rivier, die ten noorden van Amersfoort meer de functie had van door en afvoer van verzameld beekwater. In het bekengedeelte was de drainagefunctie naast de afvoerfunctie erg belangrijk.

Voor wat betreft de hoogte van de boete in de gerechten Leusderbroek, Hamersveld en Stoutenburg, die verantwoordelijk waren voor de afvoerende waterleidingen (kleinere sloten), bleek geen uniformiteit in de beboeting van eenzelfde overtreding. Een onderzoek naar de reden hiervoor is misschien een onderwerp voor nadere studie. Verder bleek, dat de polders ten noorden van Amersfoort wel uniformiteit hadden in de beboeting van ‘het niet op orde hebben van zijn slag’, maar dat de hoogte van de boete de helft of meer lager was dan in het bekengedeelte van het Heemraadschap. Blijkbaar waren de gevolgen van slecht onderhoud hier minder erg of was de noodzaak voor dit algemeen als hooi-  en weiland gebruikte gebied minder aanwezig.

Literature on case study

  • Kienhuis, J.H.M. et al., 1987. Reorganisatie waterschappen Utrechts-Gelderse Vallei. Waterschapsbelangen 72 (14), pp. 455-63.
  • Mijnssen-Dutilh, M., 2007. Amersfoort lag aan zee. Waterschapkroniek Vallei & Eem I (777 – 1616). Utrecht/Leusden: SPOU.
  • Mijnssen-Dutilh, M., 2001. Fiere disputen en heftige krakelen. Leusden Toen, 17 (2), pp. 465-7 en 17 (3), pp. 477-81.
  • Moorrees, C.W. en Vermeulen, P.J., 1856-60. Mr. Johan van de Water’s Groot plakkaatboek ‘sLands van Utrecht/ aangevuld en vervolgd tot het jaar 1810. Utrecht: Kemink.
  • Stol, T., 1992. De gevolgen voor de waterstaat. In: De Veenkolonie Veenendaal, Turfwinning en waterstaat in het zuiden van de Gelderse Vallei 1546-1653, Stichtse Historische reeks XVII (Zutphen: Walburg Pers ), pp. 194-220.
  • Water, Johan van de, 1729. Groot placaatboek vervattende alle de placaten, ordonnantien en edicten, der edele mogende heeren Staten ’s Lands van Utrecht, mitsgaders van de ed. groot achtb. heeren borgemeesteren en Vroedschap der stad Utrecht, tot het jaar 1728 ingesloten (…) II. Utrecht: Jacob van Poolsum. Online-versie hier beschikbaar.

Sources on case study

  • Eemland Archief
    • bibliotheek nr 4168, opgenomen Besluit van de 30ste november 1948 2e afd. nr 4142/2061, houdende afkondiging van het gemeenschappelijk besluit van de Staten van Utrecht en Gelderland inzake oprichting en opheffing van waterschappen van de Gelderse Vallei, zie ook Eemland Archief: bibliotheek nr 2297.
    • Conglomeraat van archieven van de gerechtsbesturen van Leusden en Asschat en daarmee samenhangende organisaties, 1613-1813 (toegang 0600)
      • inv.nr. 194, Schouwbrief van de weg en waterlopen van Leusbroek, 1654.
      • inv.nr. 195,Schouwbrieven voor de wegen en wateren van Hamersveld, met rekening voor de uitvaardiging van de schouwbrief, 1663, 1664, 1762.
      • inv.nr. 203, Schouwbrief door de Staten van het Land van Utrecht aan de geërfden van Hamersveld, Snorrenhoef en Asschat voor de wegen,wateren en bijkomende werken in hun Gemeenschappelijk territoir,1613.
      • inv.nr. 210, Stukken betreffende het treffen van voorzieningen ter verbetering van het onderhoud van de Asschatterweg als onderdeel van de postwagenroute tussen Arnhem en Amsterdam, waaronder de herziening van de schouwbrief voor de geërfden van Hamersveld, Snorrenhoef en Asschat uit 1613 en de instelling van een tol voor de Asschatterweg, 1787-1794.
      • inv.nr. 211, Renovatie ende Ampliatie der Schouwcedulle van de wegen en waterlosinge van Hamersveld, Snorrenhoef en Asschat, 1792.
  • Het Utrechts Archief
    • Kleine archieven van Heerlijkheden en Huizen in de provincie Utrecht, Archief van de Heerlijkheid Stoutenburg
      • inv.nr. 36, Schouwbrieven van de Stoutenburgerweg, de Horsterweg en de Callenbroekseweg, 1819 (katern).
      • inv.nr. 36², Schouwbrieven van de Stoutenburgerweg, de Horsterweg en de Callenbroekseweg,  1616.
    • Keuren en verdere bekendmakingen van waterschappen in Utrecht en aangrenzend Zuid-Holland 1811-1922 (toegang 486)
      • inv.nr. 11, Reglement voor het Heemraadschap de Rivier de Eem, beken en aankleve van dien  1870 (1871).
      • inv.nrs. 13/14, Verordening op het onderhoud en de schouw der waterleidingen, ingevolge art 1 Litt A. van het Reglement voor het Heemraadschap de Rivier de Eem, beken en aankleve van dien aan het Heemraadschap is opgedragen, 1876, 1896.
      • inv.nr. 232, Schouwbrief vastgesteld door schouten en gecommitteerde geërfden van Hamersveld, Asschat en Snorrenhoef, 1792.

Links to further information on case study:

Case study composed by Jan Pasman, Utrecht University

Spain

Albalá de Tudela (Navarra), bef. 1220 - 1850

Typification

  • Type of institution for collective action: Waterboard (Community of Irrigation communities)
  • Name/description institution: Albalá de Tudela (River Queiles)
  • Country: Spain
  • Region: Navarra
  • Name of city or specified area: River Queiles Valley
  • Further specification location: South of Navarra (Spain), right bank of the river Ebro. 
  • Recognized by local government: Yes.
  • Surface area and boundaries: The river Queiles originates in the province of Soria, on the north side of Sierra del Moncayo. The river takes a northeasterly direction to the village of Los Fayos, where it receives water from another stream (Barranco del Val). After passing Tarazona and Torrellas, the river enters the province of Navarra to the east of the town of Monteagudo. It follows the vicinity of Barillas, Tulebras, Cascante, and Murchante, leading to the right bank of the Ebro River after crossing the town of Tudela. It has a length of 40 km, 16 of which run in Navarra. Its basin covers an area of 523 square kilometers (of which 171 square kilometers in Navarra). The river bridges a height differece of 630 meters from its source to its mouth at 245 meters above sea level.
  • Flow measurements recorded ​​in Los Fayos provide an annual figure of 17 cubic hectometers, and feature a Mediterranean rainfall regime slightly influenced by melting snow. The maximum flow period is from November to May, peaking around March. The droughts usually last about 90 days.
  • Nine towns and villages participated in the Albalá de Tudela: Tudela, Ablitas, Barillas, Cascante, Monteagudo, Murchante, Tulebras, Urzante (all in the Kingdom of Navarra), and Malón (the latter being in the Kingdom of Aragón). Besides the participating communities of the Albalá, also the town of Tarazona as well as the village of Novallas (both lying within the Kingdom of Aragón) were affected by the irrigation shifts.

Foundation – termination

  • Foundation/start of institution, date or year: Before 1220.
  • Confirmed year of founding or first mention: The origin of the shift pattern of distribution of irrigation water from the river Queiles is unknown. It was described in detail for the first time in the ordinances of Tudela of 1220, but probably was already in force before the Christian conquest of the city in 1119 (and probably even before the Muslim conquest of the eight century).
  • Foundation act present: No.
  • Description of Act of foundation: The city of Tudela, at the mouth of the river Queiles in the river Ebro had guaranteed access to water resources through a set of rules, rights, and prohibitions, to which the camps, villages and cities located in the lower Rio Queiles had to comply. These rules of distribution of river water were described in detail for the first time in the Tudela Bylaws of 1220. Some clarifications were made ​​in the Bylaws of 1538 and these were updated in the Bylaws of 1819, 1821, and 1835.
  • Year of termination of institution: The institution as such was not explicitly abolished; in 1850, however, the Irrigation Union of the River Queiles was founded, incorporating a.o. the functions and tasks of the Albalá.

Concise history of institution

The ownership of the water of the river Queiles was divided into monthly shifts between the communities that were entitled to irrigation. The first description of this system is to be found in the ordinances of Tudela of 1220. Each month was divided into three periods of different lengths: the almoceda, the alhema. and the entremés. The almoceda began at sunrise on the 22nd of each month and ended on the 26th, lasting four days and nights. The alhema began at sunrise on the 26th and was of variable duration, depending on the location and the time of year: on the right bank, it lasted five days in ten of the twelve months of the year and four days in April and May. From 1376 onwards, on the left bank the alhema lasted for eight days and nights, except in April and May, when its duration was reduced to seven days. The remainder, between the end of the alhema and the start of the almoceda was called entremés.

During the almoceda the river was divided into two parts, flowing through the ditches Naón (on the left bank of the river) and Mendienique (on the right bank), to irrigate the fields of the villages situated on both banks of the river. On the left, Monteagudo received half of this flow and the other half of this flow was destined for Cascante and Urzante, downstream. On the right bank, the ditch Mendienique distributed half of the flow to Malón, provided a fila (approx. 12 liters per second) of water to the Tulebras Monastery, while the remainder of this flow continued to Barillas and Ablitas. During this period, entitled irrigators were forbidden to either impound water, waste it, or donate it to others, because the overflow caused by rain (which became known as “aguas sobradas“) belonged to the city of Tudela.

The city of Tudela, at the mouth of the river, was the sole owner of river water during the alhema. In that period, water diversion ditches were closed (abatimiento), only leaving a minimum flow, regulated according to the cases in a teja (a flow of about 3 liters per second) and half a fila (a fila equalling a flow of  12 liters per second), so that all the water ahould reache the fields of Tudela. However, before reaching the end of Tudela territory, three so-called sesmos, flows of two filas ( about 24 liters per second) of water, were deviated from the main flow to irrigate the fields Murchante, Campoadentro, and Cardete.

During the entremés, being the monthly time period between the end of the alhema and the start of the almoceda, water use was open to all villages in the basin, according to shifts likewise established. The water in the ditch Calchetés on the left bank of the river, was seized by Novallas and Monteagudo, in shifts of three and two days respectively. The water running through the ditch Naón was distributed in shifts of four days between Monteagudo, Tulebras, and Cascante. On the left bank, the village of Malón had the use of the water from the ditch Mendienique for five days, Barillas for four days, Ablitas having the use of the water for the remaining eleven days. The use of excess flow caused by rain (“aguas sobradas”) was the privilege of the city of Tudela.

The problem of the low flow of the river Queiles was partially solved from the first third of the seventeenth century on by the creation of a hydraulic transfer system allowing the use of excess water from the basin of the river Alhama. The expensive work (100,000 pesos) was funded by the city of Tudela, and included a ditch that ran partly underground (Las Minas Canal), and a buffer tank to store excess water (Estanca de Pulguer).

The diagram below summarizes the distribution among different villages and communities of irrigators according to the irrigation shifts (adores) in the three periods indicated. In short, Tudela exclusively enjoyed the use of  river water for 94 days a year on the left and for 58 days a year on the right bank, as well as the use of excess water (aguas sobradas) throughout the whole year. The city government was also entitled to punish the theft of water.

Overview of the historical distribution of irrigation turns in the river Queiles 

 AlmocedaAlhemaEntremés
 Days 22-25Day 26 +7/8Days 2/3 to 21
 Right bankLeft bankRight bankLeft bankRight bankLeft bank
Monteagudo Half flow   Turns of 4 days
Tulebrasfila (12 l/s)    Turns of 4 days
Cascante   Half flow   
Urzante     
MalónHalf flow   5 days 
BarillasThe rest   4 days 
Ablitas  3 days 11 days 
Murchante   1/6 flow  
“Campoadentro”   1/6 flow  
“Cardete”   1/6 flow  
TudelaExcess waterExcess water5 days (4 in April and May)8 days (7 in April and May)Excess waterExcess water
Source: J.Yanguas y Miranda (1828).

This right of ownership over the river Queiles during the alhema (for Tudela) and almoceda (for the villages of its Albalá) was guaranteed by the powers exercised by the city of Tudela through officers monitoring the waters. The city designated two “water officials” (“alamines“; in 1220 one was elected by the Christians and the other by Muslims) who travelled to the city of Tarazona every 21st of March and 25th of  November to take over the water almoceda and alhema, closing the ditches as they travelled along.  The rest of the months the alamines didn’t arrive to Tarazona to take the water. They went to the point were the Queiles was divided into the canals Naon and Mendienique. From this point, they returned to Tudela closing ditches, because the water was owned by Tudela during the alhema. Other officials, the sprinklers or bailes, accompanied the alamines. The bailes undertook the work of irrigating the fields, in order to avoid the embezzlement of water.

The alamines and the Major of Tudela were in charge of judging and punishing any offences regarding the use of the water, and to impose the penalty of “cutting” (tala; the destruction of the live plants that had been growing fields illegally watered). This penalty remained in force until 1808, when it was replaced by a fine. Water users in the Albalá (which contained six villages, five fields, and three mills) contributed to the payment of the water officials by various payments amounting to 49.70 hectoliter of barley, 1.12 hectoliter of wheat, and 1,272 maravedís in cash. (Yanguas y Miranda 1828, 35)

Diagram of the network of irrigation from the river Queiles in Navarre (18th/19th centuries). Sources: Author’s interpretation of map of Queiles River Basin (Archivo General de Navarra, Cartografía, signature 146; Yanguas y Miranda (1828)).

In terms of hydraulic engineering, the structure of dams, ditches, armbands, and drainage was of great complexity. Various ways of using the water from the river were used, depending on the way the water was being diverted:

  • by azut: damming the water for the purpose of diverting the water
  • by partidero: an angle of stone, dividing the main stream into two streams
  • by boquera: using a hole of certain size, allowing the diversion of a fixed amount of water.

Following the river’s left bank, the canal Calchetés took water in terms of Tarazona (Aragon) and irrigated fields in Novallas and Monteagudo, then pouring water into the ditch Naón. The latter took the water in the dam of El Rastrillo, in terms of Novallas (Aragon), and travelled 15 kilometers providing irrigation to 2,542 hectares (according to a report of 1916). In terms of Cascante deviated other two minor ditches called Botero and Muchel. Below this are two other streams diverted to deliver sesmos to Murchante and Cardete. Between the two sesmos, the river received the surplus flow of the river Alhama, through the ditch of Las Minas. There were also other dams that diverted water necessary to operate the four mills in Tulebras, Cascante, and Murchante.

On the right bank of the river, the canal Mendienique diverted a portion of the river flow through a partidero, then split into three streams: one turned west and allowed to redirect water to the river during the alhema, a second one headed south, flowing the fields of Barillas and draining the lagoon Lor, which served as a regulation tank; a third stream went east to irrigate the fields of Ablitas.  According to the report of 1916, the canal Mendienique ran 6 kilometers irrigating 1,350 hectares in Ablitas. Continuing along the right bank, a new dam (La Torrecilla) diverted another portion of flow that later split into two new channels: Munillo and Rumián. The first flowed out in the lagoon Lor, while the second poured its water into a canal born at the downstream end of Cascante (Rio Mayor).

Two other ditches completed the basin of the river before reaching its mouth: first La Rapa watered the fields Urzante, the second one being the canal of Huertas Mayores de Tudela. Completing the network of dams and canals, three small ponds (Lor, Pulguer and Cardete) served as a buffer reservoir for the water supply.

The political and administrative changes of the nineteenth century demanded adaptations of this complex system. Within the communities of irrigators using the water of the  Queiles river some changes occurred. The most important of those changes was the pursuit of creating  equal opportunities regarding the use of water for irrigation. The Diputación de Huertas Mayores of Tudela, created in 1805, set out to find new water resources (unsuccesfully, looking at the recorded number of new sources) and to rearrange irrigation shifts, in order to guarantee that (in the words of José Yanguas and Miranda) “no one should have watered his lands twice before  everyone has watered his land once.”

Special events? Highs and lows? Specific problems or problematic periods?

  • 1220:  The ordinances of the city of Tudela described for the first time  distribution of water among Queiles Valley communities by means of a shift-system.
  • 1251:  The King of Aragon, James I the Conqueror, ordered the city of Tarazona not to hinder Tudela in taking possession of the Queiles river.
  • 1320:  The reception of Tudela water officials (alamines) in Tarazona (Aragón) was formalized by ruling.
  • 1376:  A court ruling in a lawsuit between Tudela and Cascante extended the right of alhema of Tudela in the water derived from the left bank of Queiles with three more days.
  • 1509:  The towns of Cascante and Monteagudo signed an agreement recognizing their respective rights to water from the ditch Naón.
  • 1623:  A court decision confirms the right of Tudela  to construct at its expense a ditch to divert surplus water from the river Alhama to the Queiles River Basin. A part of the route of the canal being underground, the ditch was hence named Las Minas. The work was completed in 1628 with the construction of a pond regulator (Pulguer) to store excess water in winter for the period of drought.
  • 1695:  Agreement between the cities of Tudela and Tarazona, ending a law suit filed in 1620. Tarazona agreed to close (“abatir“) their ditches in the alhemas in March and November, in order to let all the water come down via the river Queiles to Tudela. The town of Tudela in turn promised to hand over a sum of money (50 ducados) for each one of those “abatimientos.” This agreement did however not end the rivalry between the two cities by the river, and Tudela and Tarazona returned to litigate in court in 1723, and again in 1781.
  • 1805:  The Diputación de Huertas Mayores was created in Tudela. It assumed the diffuse powers hitherto exercised by five boards (juntas) of landowners of five terms watered by the river Queiles.
  • 1808:  The sanction of “cutting” (tala) was replaced by a fine.
  • 1851:  The Irrigation Union of the River Queiles in Navarre was legally constituted, taking over the function and tasks of the Albalá.

Membership

  • Numbers of members (specified): The members of the Albalá were the irrigators communities of Malón, Ablitas, Barillas, Tulebras, Monteagudo, Cascante, Urzante, Murchante, and Tudela.The number of irrigators has not been specified 
  • Membership attainable for every one, regardless of social class or familybackground: All the owners and tenants with land irrigated by the river Queiles.
  • Specific conditions for obtaining membership? (Entrance fee, special tests etc.): No specific conditions for obtaining membership.
  • Specific reasons regarding banning members from the institution: Not specified.
  • Advantages of membership: Irrigation.
  • Obligations of members: To respect and maintain the irrigation shifts, as well as to answer to the other provisions of the ordinances.

Literature on case study

  • Floristán Samanes, Alfredo.1951 La Ribera Tudelana de Navarra, Zaragoza, Institución Príncipe de Viana (especially pp.115-20, 132-43).
  • Junta Consultiva Agronómica. 1904. El regadío en España. Resumen hecho por la J.C.A. de las Memorias sobre riegos remitidas por los Ingenieros del Servicio Agronómico Provincial. Madrid : Imp.de los hijos de M.G.Hernández.
  • Junta Consultiva Agronómica. 1916. Medios que se utilizan para suministrar el riego a las tierras. Distribución de los cultivos en la zona regable. Madrid : Imprenta de los hijos de M.G.Hernández.
  • Lana Berasain, José Miguel. 1999.’Los regadíos navarros entre el Antiguo Régimen y la Guerra Civil. Una aproximación a sus características técnicas e institucionales’, in: Gerónimo de Uztariz (14-15) pp.201-20.
  • Llauradó, Andrés. 1878. Tratado de aguas y riegos. Madrid : Imprenta de M.Tello.
  • Madoz, Pascual. 1986 (1st ed. 1845-50). Diccionario geográfico-estadístico-histórico de España y sus posesiones de Ultramar: Navarra.Valladolid : Ambito/Gobierno de Navarra.
  • Real Academia de la Historia. 1802. Diccionario geográfico-estadístico-histórico de España. Madrid, 2 vols..
  • Yanguas y Miranda, José. 1828. Diccionario histórico político de Tudela. Zaragoza

Sources on case study

  • Archivo General de Navarra (AGN)
    • Cartografía, signature 146
  • Archivo Municipal de Tudela
    • Libros Históricos, books  26, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 52, 54, 56, 88, 89, 90, 91, 92, 160.
    • Ordenanzas adicionales a las de mil ochocientos treinta y cinco, que en Junta del Ayuntamiento Constitucional de esta ciudad, de los individuos que lo componían en los tres últimos años y de la Diputación y Veintena de Huertas Mayores y Campos Unidos, se hicieron en 16 de agosto del año actual para el aprovechamiento de las aguas del manantío de Viejón o la Jabala y compensación con otras a la parte de dichos campos a quienes no llegan aquéllas, que ha merecido la aprobación de la Excma .Diputación Provincial y se ha dado también conocimiento de ellas al M . Y. S. Gobernador de la Provincia, según despacho de S. E. de 19 de dicho agosto y comunicación de S.SSa de 3 del corriente . Tudela, 1857.
    • Ordenanzas de Urzante . Tudela, 1871.
    • Ordenanzas de Urzante . Tudela, 1887, 1888.
    • Ordenanzas municipales de la ciudad de Cascante . Año 1847. Tudela, 1874.
    • Ordenanzas para el buen gobierno de los campos de Tulebras . Tudela, 1858.
    • Ordenanzas para el buen orden administrativo de las Huertas Mayores y Campos Unidos de Tudela. Zaragoza, 1878.
    • Ordenanzas, reglamento del Sindicato y reglamento del Jurado para el riego del campo de Valpertuna en Tudela, provincia de Navarra . Tudela, 1873.
  • See also links mentioned underneath

Links to further information on case study:

Case study composed by José-Miguel Lana-Berasain, Public University of Navarra

Regadío de Arbanta (Navarra), 1598 - 1967

Typification

  • Type of institution for collective action: Irrigation community
  • Name/description institution: Regadío de Arbanta
  • Country: Spain
  • Region: Navarra
  • Name of city or specified area: Bargota
  • Further specification location: Arbanta is the name of a plain located at 42º 30’ N, 2º 18’ W, view location (Google Maps). It has been cultivated from (at least) the sixteenth century onward up until the present day.
  • Surface area and boundaries: The canal runs over a distance of about fourteen kilometers from North to South. The surface  of vineyards irrigated in 1617 was 88 hectares.
  • Recognized by local government: Yes.

Foundation – termination

  • Foundation/start of institution, date or year: February 1, 1598
  • Confirmed year of founding or first mention: In this year, the irrigation community was founded and the first byelaws were approved.
  • Foundation act present: Yes.
  • Description of Act of foundation: The assembly of neighbours and councillors of Bargota drew up before the notary the rules for the government of the irrigation community of Arbanta. The government structure included an executive delegate or deputy (diputado), a steward (mayordomo), and an irrigation worker (regador). The powers of the deputy were to establish and impose penalties on violators of the order of irrigation, to punish those who would open waterways in the channel, and to mediate disputes among irrigators:

‘Y el dicho Diputado aga y hordene las penas de los que regaren contra la horden que él diere en el riego, que son las que están puestas, y a los que abriere y rompieren las sequías; y si hubiere diferencias entre particulares los aberigüe y ponga en horden y paz como biere q(ue) combiene; y mandar ejecutar las dichas penas’

[‘And the said Representative shall impose and order the penalties against those who had irrigated in contradiction with the irrigation order he had issued and to those who opened and broke the ditches, [the penalties] being those which are indicated; and in case there were disagreements between individuals, [the Representative] shall sort them out and shall institute order and peace as he sees fit according to the circumstances; and [he] shall order the execution of the penalties’]

Meanwhile, the steward had to monitor the maintenance of the infrastructure the irrigators had to perform, to verify the payments, and to collect the fines imposed on those convicted:

‘Y el dicho Mayordomo anssí bien tener quenta y cuydado de la limpia de las dichas sequías y regadíos y reçevir y cobrar las penas de los culpados que en los gastos que fueren neçesarios y q(ue) den quenta de las dichas penas y gastos’).

[‘And the said Administrator [shall] take care of the cleaning of the said non-irrigated and irrigated lands, and [shall] receive from and impose the penalties on the offenders for the amounts required to compensate damages and shall report the said penalties and expenses’]

The charges were annual and had to be renewed before every Day of Assumption of Mary (15th of August). On this day, the resigning deputies together with the newly appointed deputies had to set the irrigation order to be followed from then onwards:

‘Y que en cada un año el dicho día de N(uest)ra Señora de Agosto se dé la orden q(ue) combenga en el riego de aquel año los officiales nuebos y biexos y otras personas q(ue) ellos quisieren y estarán y pasarán por la horden que ellos yzieren, dieren y mandaren en todos ellos ni eçeder dello en cossa alguna’

[‘And every year, on the aforementioned day of Our Lady of August [15th of August], the order necessary for the annual irrigation shall be issued […] the new and old officers and other people they requested shall observe the order they had issued, handed over and ordered to all of them without exceeding in any way’]

Additionally, the byelaws allocated the fines imposed on offences committed in a local oak forest (“El Nobal”) to the maintenance of irrigation infrastructure. Penalties for introducing flocks and herds, and for cutting trees or firewood were specified; these penalties would be doubled when the offences were committed at night.

  • Year of termination of institution: 1967.
  • Year of termination estimated or confirmed: Confirmed: in this year the use of the water of the reservoir was auctioned for the last time.
  • Act regarding termination present: No.
  • Description Act of termination: There is no formal act of termination. The last time that the use of the water of the reservoir was auctioned by the town council was in 1967.
  • Reason for termination: Fallen into disuse.

Concise history of institution

General

In the second half of the sixteenth century, the neighbours of Bargota, encouraged by the high prices of wine, developed commercial agriculture and expanded the plantation of vineyards on a plain near the river Ebro, around six kilometres south of the village. The city of Viana contested  this land reclamation before the royal court of the kingdom of Navarra, because it went against their grazing rights. The court however favoured the planters in 1595, confirming their ownership claims over the land concerned. It was in this context that the neighbours of Bargota decided to build a channel to transfer the flow of a small stream (Río Mariñanas) that runs east of the vineyards planted in the southern plains. In 1599, the works reached a length of about six kilometers of channel (‘una legua poco más o menos’). During the first years of the seventeenth century, they built a dam twenty-one meters long, two meters thick and about three meters high, in order to store water and to regulate its use more efficiently. This work was completed in 1617.

It has to be noted that between the water intake point, north of the village, and the southern irrigated plains, rainfall varies from 800-1000 millimeters per year to 450-500 millimeters per year.

 

Cadastral Map of Bargota (1883). Source: Gobierno de Navarra, Riqueza Territorial, Planos del Catastro por masas de cultivo, 1883. Ref. ES/NA/AACF/1/001/02/02.08/02.08.02/ 02.08.02.01/305849.

Institution

On May 28, 1599, the High Court of Navarra upheld the ordinances drafted and approved by the council of Bargota in 1598. The ordinances define a basic hierarchy of government and also state that the fines imposed on the encroachment of water, pasture, and firewood would be specifically used to afford the maintenance of irrigation infrastructure. New byelaws were approved in 1635, 1726, and 1804.

The byelaws of 1635 fixed the order of irrigation. The turns followed a circular order from north to south. The location at which the irrigation cycle finished, would be the starting point of the irrigation cycle for the next year:

’empezar a regar por la parte de arriba empezando desde la balsa de las viñas… y sino se acabaren de regar las viñas… donde parare el agua el año siguiente se haya de empezar y empiece a regar las viñas que de allí abajo estuvieren… y acabadas de regar todas las viñas y majuelos, vuelva el agua a empezar a regar por las primeras viñas de arriba, y esta orden se observe y guarde todos los años para siempre jamás’

[‘to start irrigating from the lands located at the top, beginning from the pond of the vineyards… and, in case the irrigation of the vineyards had not finished, … wherever the irrigation had stopped [one year], the irrigation of the following year shall start at the vineyards located down from there shall start … and once all the vineyards and majuelos [a type of plant] will be irrigated, the irrigation shall  start again from the first vineyards located at the top, and this order shall be observed and kept every year for eternity’]

Those who had been called to irrigate on their turn during the irrigation season and did not irrigate, would lose their irrigation rights for the remainder of the irrigation season. The irrigation season started every year on Saint-Michael’s Day (September 29) and ended on Saint-John-Baptist’s Day (June 24). During this period, all the farmers were obliged to respect the order of irrigation. During the summer, the lack of water and the byelaws allowed to freely use the scarce rain fall. The farmers were obliged to save the water, conducting it by straight grooves (‘hacer levadas o canteros de seis cepas de ancho y doce de largo, o cavar para que mejor se pueda regar’). They also had to clean the channel and its branches during the maintenance works performed between the Day of the Assumption of Mary (August 15) and All Saints’ Day (November 1).

The byelaws refer to the vineyards that had been planted south of Arbanta plain, on a fluvial terrace nearer to the Ebro river. This area (“Las Planillas”) had no irrigation rights by itself but was allowed to make use of the resource, in case there was an abundance of water. So, the new plantations were legalised, paying an annual fee of six reales for each obrada for a period of six consecutive years (‘a seis reales de cada obrada pagados en seis años’) and being the construction and maintenance of the prolonged channel at the cost of the owners of this term.

The byelaws of 1726 (March 1) reiterated and expanded many of these rules. The most noticeable aspects are that these byelaws prohibited to irrigate new lands, and claimed the prior right of the original vineyard of Arbanta. It seems that between 1635 and 1726 the owners in the southern plain of Las Planillas were able to irrigate their lands inside the seasonal turn, but the byelaws stated that those lands only could be irrigated in humid years:

‘llegado el orden de regar las viñas de las Planillas, si el agua que bajare de dicho regadío por su poquedad no fuere bastante para regar…, el Diputado que fuere la pueda mandar subir a las viñas de Arbanta’

[‘Once the time for the irrigation of the vineyards of Las Planillas [a geographical site] has come, in case the [amount of] water would be insufficient enough to irrigate…, the Representative in charge will be allowed to redirect the water to the vineyards of Arbanta [a geographical site]’]

The farmers were obliged again to save the water digging wider grooves (‘levadas de a diez cepas de ancho y veinte cepas de largo’). The maintenance of the infrastructure had to be executed and paid for by all the farmers:

‘que para conservación de dicho regadío el Lugar haya de echar en cada un año a limpiar dicho regadío una Vereda desde el principio del regadío hasta más abajo del lugar’

[‘that, for the preservation of the irrigated lands, the Lugar [literally ‘the Place’ but here meaning local government or council] shall clean every year one vereda [a path 20 meters wide] of the irrigated land from its beginning and beyond the place’]

Foreign owners had to pay a tax per surface unit (‘a tarja por cada obrada en cada un año’) before All Saints’ Day. The steward (mayordomo) was in charge of the maintenance works and the collecting of tax.

 The byelaws imposed severe penalties for those who stole water. In case the offender was an owner in the Arbanta plain, he had the right of appeal in a hearing before the deputy. The highest penalty was reserved for those who dared to force the key system: the reservoir house with ‘his slice of crushed stone, door, and lock’.

The byelaws of October 25, 1804 wanted to distribute ‘more equal and with more alacrity the benefit of irrigation’. Some practices of irrigation (‘costumbre de regar a escaño lleno de agua’) were prohibited and specific procedures were obliged, in order to make efficient use of the resource:

‘debe regarse a pasa agua sin poder cerrar los portillos de los escaños con el fin de rebalsar el agua en ellos, ni tampoco podrán cruzar agua’

[‘The irrigation must be performed as the water flows without the possibility to close the small lock-gates of the escaños in order to dam in the water, and it shall not be possible to cut the waterflow either’]

During the first half of the nineteenth century, the system of assignment of the water changed. The water of the reservoir from then on was auctioned each year.  The account books of the community from 1853 onward show the income obtained each year from the sales of the reservoir water (Figure 1)

Figure 1: Regadío de Arbanta, 1853-1967, Income for the sale at auction of the reservoir water (expressed in constant pesetas of 1995). Sources: Bargota Municipal Archive, Books 8, 11, 113; Boxes 50, 56, 60, 63, 64, 67, 69, 77, 80, 86, 89, 92. Price deflactor: Prados de la Escosura (2003, 686-93).

As Figure 2 shows, the auction of the reservoir water concentrated in Winter, from December to May, reaching the highest prices in March, co-inciding with the beginning of the vegetative cycle of the vine. The scarcity of water made that these were complementary irrigations. During the summer, except for occasional rainfall, the drought prevented the use of this infrastructure. There were even many years when the water did not get auctioned, since it did not came to fill the reservoir (1876, 1882, 1896, 1898-9, 1902, 1909, 1912-3, 1930, 1932, 1939-44, 1946, 1949, 1955, 1960-4).

 

Figure 2: Auction of the reservoir water between 1945 and 1967: Number of sales and value at constant prices. Sources: Bargota Municipal Archive, Book 113; Boxes 19, 86, 89, 92, 96, 101, 104, 111.

Special events? Highs and lows? Specific problems or problematic periods?

  • 1595: The royal court of Navarra acknowledged the property rights of the vineyard planters in Arbanta
  • 1598: The assembly of owners, residents in Bargota, approved the byelaws that created the institution
  • 1617: The works on the reservoir were completed. The city of Viana contested the byelaws that the village of Bargota had approved by itself for the Regadío de Arbanta, appointed officials and imposed fines, against the Law, because the village is depended and subordinated as a neighbourhood to this city.
  • 1635: The assembly of owners approved new and more specific byelaws
  • 1726: The third set of byelaws of the Regadío de Arbanta was approved
  • 1750: The city of Viana contested the right of the mayordomo (resident in Bargota) to sell the water of the reservoir. The city asked a change in the byelaws in order to design two officers (diputados), one from Bargota and the other from Viana.
  • 1804: The byelaws were completed with some rules on the procedures of irrigation
  • 1818: Bargota obtained independence (privilegio de villazgo) from the municipality of Viana
  • 1824: The lower section of the channel was completely rebuilt
  • First half of the 19th century: the system of allocation of the water changed. The equal share of the water by the landowners was abandoned in favour of the sale at auction of the reservoir water
  • 1854: New byelaws were approved
  • 1923: The accounting of the irrigation community started to get intertwined with the accounting of the municipality
  • 1967: The last auction of the reservoir water was celebrated

Membership

  • Numbers of members (specified): In 1617, there were 95 owners of land in the plain of Arbanta. Most of them (68) had less than 1 hectare and 4 owners possessed between 5 and 8.50 hectares. So, the GINI index was low (0.531).
  • Membership attainable for every one, regardless of social class or familybackground: All the owners of the land sited in the plain of Arbanta had membership rights.
  • Specific conditions for obtaining membership? (Entrance fee, special tests etc.): Ownership of land included in irrigated area.
  • Specific reasons regarding banning members from the institution: Not specified.
  • Advantages of membership:
  • Participation in decision-making.
  • Use right of the water
  • Obligations of members: To contribute to the maintenance of the infrastructure in kind (physical work) and/or in cash (taxes).

Literature on case study

  • Prados de la Escosura, Leandro, 2003. El Progreso económico de España : 1850-2000. Bilbao : Fundación BBVA.

Sources on case study

  • Royal and General Archive of Navarre (AGN)
    • Tribunales Reales, Procesos, nos. 89577, 231249, and 53178
  • Municipal Archive of Bargota
    • Books 8, 11 and 113
    • Boxes 50, 56, 60, 63, 67, 69, 77, 80, 86, 89, 92, 96, 101, 104, and 111

Case study composed by José-Miguel Lana-Berasain, Public University of Navarra; translations by Miguel Laborda Pemán

Sindicato de Riegos del Río Quiles en Navarra (Navarra), 1851 - present

Typification

  • Type of institution for collective action: Waterboard (Irrigation Union)
  • Name/description institution: Sindicato de Riegos del Río Queiles en Navarra
  • Country: Spain
  • Region: Navarre
  • Name of city or specified area: River Queiles Valley
  • Further specification location: Southern part of Navarre (Spain), right bank of the river Ebro. 
  • Surface area and boundaries: The Irrigation Union is directly connected to seven villages in Navarre, as follows from Article 1 of the Regulations of 1851: “The river Queiles is distributed for irrigation days and hours between the following villages of Navarre, namely Tudela, Cascante, Monteagudo, Tulebras, Barillas, Urzante and Murchante, which have acquired their rights for privileges, judgments and covenants”. However, next to these seven villages that formed the Union, other villages in Navarre (Ablitas) and Zaragoza (Malón, Novallas, Tarazona) were included in the irrigation shifts. The Union did not include the irrigation by the canal Mendienique, previously being part of the Albalá. The communities included in the Union are those irrigated through the ditch Naón and other channels of less importance.
  • Recognized by local government: Yes.

Foundation – Termination

  • Foundation/start of institution, date or year: Although the “Irrigation Union” was legally founded in 1850, previously a more informal community of irrigators (or a community of irrigation communities, to put it more accurately) already existed, generally known as the Albalá de Tudela.
  • Confirmed year of founding or first mentioned: The official constitution of the Queiles Irrigation Union took place at a ceremony in Tudela on April 6, 1851, in the presence of the municipal and provincial authorities. The continuity with the past is explicitely stated in Article 2 of the Regulation of 1851: “These villages will continue to receive water in their respective time periods under the rights of each, in the usual way as has been performed until now”.
  • Foundation act present: The Irrigation Union of the River Queiles in Navarre published its Regulation (Reglamento) in 1851 in the Official Gazette of the Province of Navarra. This booklet was reprinted with modifications in 1867 (following the adoption in Spain of the first Water Law in 1866), and in 1910.
  • Description of Act of foundation:
  • The Regulation of the Irrigation Union of the River Queiles in Navarre describes the composition of this body and its functions:
    • Chapter 1 describes the nature of irrigation and the obligations and rights of the farmers, referring explicitly to its continuity with the past.
    • Chapter 2 concerns the creation and organization of the Union, its management board to be composed of eight individuals: one representative per village, elected out of those inhabitants who were  both literate and owners or tenants of irrigated land covering at least 2.69 hectares.
    • Chapter 3 specifies the powers of the Union, among which “the improvement and maintenance of ditches, use and exploitation of irrigation water, respecting the existing rights of every town”.
    • Chapter 4 specifies the authority of the Director of the Union.
    • Chapter 5 provides for the creation of a “water court”, composed of the director and two representatives (síndicos) selected by lottery, being committed to resolve questions of fact on water use.
    • Finally, chapter 6 refers to penalties and damages under the penal code and ordinances.
  • Year of termination of institution: Still existing.

Concise history of institution

For situation before 1850, please see the case study on the Albalá de Tudela above.

The political and administrative changes of the nineteenth century demanded adaptations of the complex institutional system of the river Queiles. The creation of the Irrigation Union in 1850 responded to the need to adapt the system of monitoring and sanctioning the theft of water to the new institutional framework, resulting from the enactment of the Penal Code in 1848. In March 1849, a royal order of the Ministry of Commerce, Education, and Public Works explicitely stated the powers and criminal jurisdiction of the water officials (alamines) and of the authorities of Tudela to be equal to the famous Tribunal de las Aguas de Valencia. This established a waters court with greater powers than ever before.

The creation of the Irrigation Union of the river Queiles in Navarra was ahead of the Water Act 1866, which required irrigation communities to be subject to ordinances in case the collective exploitation of irrigation exceeded 200 hectares.

The successive Water Act of 1879 also envisaged the formation of central trade unions by several communities in a river basin. This meant adopting a more uniform and functional organization, and a finer control of the irrigation system. Administrative rationalization and systematization was completed at the Ebro basin in 1926, the year of the creation of the Hydrographic Confederation of the Ebro River (Confederación Hidrográfica del Ebro), i.e. a public corporation, in which unions were representing the interests of the irrigators.

Special events? Highs and lows? Specific problems or problematic periods?

  • 1851:  The Irrigation Union of the River Queiles in Navarre was legally constituted and published its ordinances.
  • 1866: The first Spanish Water Act was published. The Irrigation Union of the River Queiles in Navarre adapted its regulations to the Act and published its new ordinances in 1867.
  • 1910: The Irrigation Union of the River Queiles in Navarre published its ordinances again.
  • 1935: The construction of the Canal de Lodosa (work started in 1915) addressed the traditional shortage of irrigation water on the right bank of the river Ebro, and in particular Queiles Valley. Running 127 kilometers, the canal flows from the Ebro river with a flow of 22 liters per second.
  • 1940:  The Commonwealth of Aguas del Moncayo was founded in order to guarantee the drinking water to the populations of the participating communities: Tudela, Corella, Tulebras, Monteagudo, Barillas, Murchante, Ablitas, Ribaforada, and Alfaro. In part, its activities match those of the irrigators’ union.
  • 1998:  The Spanish Supreme Court condemned the city of Tarazona to continue bringing down water from the Queiles river in March and November for 8 days (alhema) to the benefit of Tudela

Membership

  • Numbers of members (specified): The Irrigation Union Board had 8 members (síndicos) elected by the land owners.The number of irrigators has not been registered 
  • Membership attainable for every one, regardless of social class or familybackground: All the owners and tenants with land irrigated by the river Queiles.
  • Specific conditions for obtaining membership? (Entrance fee, special tests etc.): No specific conditions for obtaining membership. To have the right vote in union elections required the ownership of at least 0.09 hectares (Regulations of 1867). To access the position of board member (síndico) one required to exploit at least 2.69 hectares of irrigated land, either in possession or in lease.
  • Specific reasons regarding banning members from the institution: –
  • Advantages of membership: –
  • Obligations of members: –

Literature on case study

  • Floristán Samanes, Alfredo.1951 La Ribera Tudelana de Navarra, Zaragoza, Institución Príncipe de Viana (especially pp.115-20, 132-43).
  • Junta Consultiva Agronómica. 1904. El regadío en España. Resumen hecho por la J.C.A. de las Memorias sobre riegos remitidas por los Ingenieros del Servicio Agronómico Provincial. Madrid : Imp.de los hijos de M.G.Hernández.
  • Junta Consultiva Agronómica. 1916. Medios que se utilizan para suministrar el riego a las tierras. Distribución de los cultivos en la zona regable. Madrid : Imprenta de los hijos de M.G.Hernández.
  • Lana Berasain, José Miguel. 1999.’Los regadíos navarros entre el Antiguo Régimen y la Guerra Civil. Una aproximación a sus características técnicas e institucionales’, in: Gerónimo de Uztariz (14-15) pp.201-20.
  • Llauradó, Andrés. 1878. Tratado de aguas y riegos. Madrid : Imprenta de M.Tello.
  • Madoz, Pascual. 1986 (1st ed. 1845-50). Diccionario geográfico-estadístico-histórico de España y sus posesiones de Ultramar: Navarra.Valladolid : Ambito/Gobierno de Navarra.
  • Pinilla, Vicente (ed.). 2008. Gestión y usos del agua en la cuenca del Ebro en el siglo XX. Zaragoza : Prensas Universitarias de Zaragoza.
  • Yanguas y Miranda, José. 1828. Diccionario histórico político de Tudela. Zaragoza

Sources on case study

  • Archivo Municipal de Tudela
    • Ordenanzas de Urzante. Tudela, 1871.
    • Ordenanzas de Urzante. Tudela, 1887, 1888.
    • Ordenanzas municipales de la ciudad de Cascante, Año 1847. Tudela, 1874.
    • Ordenanzas para el buen gobierno de los campos de Tulebras. Tudela, 1858.
    • Ordenanzas para el buen orden administrativo de las Huertas Mayores y Campos Unidos de Tudela. Zaragoza, 1878.
    • Ordenanzas, reglamento del Sindicato y reglamento del Jurado para el riego del campo de Valpertuna en Tudela, provincia de Navarra. Tudela, 1873.
    • Reglamento del Sindicato de Riegos del Queiles en Navarra. Tudela, 1851.
    • Reglamento del Sindicato de Riegos del Queiles en Navarra. Tudela, 1867.
    • Reglamento del Sindicato de Riegos del Queiles en Navarra. Tudela, 1910.

Case study composed by José-Miguel Lana Berasain, Public University of Navarra